Leçon 4 - Le pronom relatif

Programme du cours
  • Parler (l'écologie)
  • Grammaire: le pronom relatif (exercices 9, 10 pages 13 à 15)
1 / 13
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Programme du cours
  • Parler (l'écologie)
  • Grammaire: le pronom relatif (exercices 9, 10 pages 13 à 15)

Slide 1 - Slide

Les objectifs de la leçon 
Aan het eind van deze les kun je: 
  • een betrekkelijk voornaamwoord gebruiken

Slide 2 - Slide

Voilà Stanislas. C'est le garçon qui a été interviewé.
C'est un garçon que je vois souvent dans le bus. 

Wat is de functie van de vetgedrukte woorden?
Hoe zou je dat kunnen vertalen?

Slide 3 - Mind map

Le pronom relatif - Betrekkelijk vnw
Betrekkelijk voornaamwoorden (qui, que, dont) worden gebruikt om te verwijzen naar onderwerpen die eerder genoemd zijn.

J'ai vu un documentaire qui parle des chiens.
Ik heb een documentaire gezien, dat over honden gaat.


Attention: Qui en que worden vaak door elkaar gehaald.

Slide 4 - Slide

Le pronom relatif - Betrekkelijk vnw
Qui (die of dat) verwijst naar het onderwerp in de bijzin en wordt dus gevolgd door een werkwoord. In de bijzin heeft qui de functie van onderwerp.

Ibrahim nous a présenté sa nouvelle copine qui s'appelle Sarah

L'homme qui chante est chauffeur de bus.            De man die zingt is buschauffeur. 
Hier is "man" het onderwerp --> de man zingt. 

Slide 5 - Slide

Le pronom relatif - Betrekkelijk vnw
Que (die of dat) verwijst naar het lijdend voorwerp. In de bijzin heeft que de functie van lijdend voorwerp.

L'homme que je vois est chauffeur de bus 
De man die ik zie is bus chauffeur.
Hier is man het lijdend voorwerp en ik het onderwerp.

Slide 6 - Slide

Attention!
Que wordt Qu' voor een klinker of een stomme h.
Qui mag je nooit afkorten!

Slide 7 - Slide

Attention!
Als je snel wilt weten of je que of qui moet gebruiken, dan kijk je naar het eerste woord van de bijzin. Is dat een werkwoord? Dan gebruik je qui. Staat er een onderwerp (tu, l'équipe, Paul...)? Dan gebruik je que

Slide 8 - Slide

Le pronom relatif - Betrekkelijk vnw
Dont (waarover, waarvan, over wie, waarin...) komt altijd voor bij werkwoord met het voorzetsel de, zoals: 
parler de, avoir besoin de, avoir envie de, avoir peur de, 
se moquer de...

Le restaurant dont je parle s'appelle "chez Antoinette". 

Slide 9 - Slide

que of qu'
dont
qui

Slide 10 - Drag question

C'est un ordinateur ... j'utilise tous les jours.
A
Qui
B
Que
C
Qu'
D
Dont

Slide 11 - Quiz

Ce sont des élèves ... sont très enthousiastes.
A
Qui
B
Que
C
Qu'
D
Dont

Slide 12 - Quiz

C'est le prof ... j'ai peur.
A
Qui
B
Que
C
Qu'
D
Dont

Slide 13 - Quiz