unit 2

Adverbs <> adjectives
bijwoord <> bijvoeglijk naamwoord
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EngelsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Adverbs <> adjectives
bijwoord <> bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Slide

his designs are really clever
Wat is reallly in de zin?
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 2 - Quiz

He is a clever man.
wat is clever in de zin?
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 3 - Quiz

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over hoe iets gedaan wordt
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

(beautiful)
the girl sings .....

Slide 5 - Open question

(beautiful)
she is wearing a ..... dress

Slide 6 - Open question

Present simple

Slide 7 - Slide

present simple gebruik je voor als iets altijd, vaak of nooit gebeurt
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

(not know)
He ... what he would like to study next year

Slide 9 - Open question

(study)
I always ... last minute

Slide 10 - Open question

(dry)
the fabric usually ..... fast

Slide 11 - Open question

(come)
... you ... to school by train?

Slide 12 - Open question

Present continuous is am/are/is + werkwoord die eindigt op ing
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quiz

(explain)
The teacher ... the grammar rules

Slide 14 - Open question

(not listen)
I .... to music right now

Slide 15 - Open question

 Voice ..."/>

Slide 16 - Slide

active to passive
je maakt de passive vorm met 

Vorm van to be + voltooid deelwoord
Je kijkt naar de actieve zin
In welke tijd staat het werkwoord?

 Voorbeeld: They sell fruit here.

Slide 17 - Slide

The shopping was done (by my grandmother)
A
active
B
passive

Slide 18 - Quiz

Someone stole my bike
A
active
B
passive

Slide 19 - Quiz

the children baked the cake
Verander de zin naar active

Slide 20 - Open question