2. Bespreking van beeldend taalgebruik.
Wat maakt het verhaal beeldend?
1. Gebruik van zintuigen:
- 'Mijn boterham met choco plakte aan mijn gehemelte' (smaak & gevoel)
- 'Zijn vleugels trilden als bladeren in de wind' (zicht & beweging)
2. Vergelijkingen (met 'als' of 'zoals'):
- 'Zijn schubben glansden als vloeibaar goud'
- 'Hij piepte met een stem als een rits die opengaat'
3. Geluiden en actie:
- ‘HATSJOE!' – een geluidseffect maakt het levendig
- Werkwoorden zoals 'hurkte neer', 'flikkerden', 'sprong' geven beweging aan het verhaal