workshop 3 (1: haben und sein quiz und tanz)

 het werkwoord: haben
aan het einde van de les ken je:
de verschillende vormen van het werkwoord haben.
1 / 16
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

 het werkwoord: haben
aan het einde van de les ken je:
de verschillende vormen van het werkwoord haben.

Slide 1 - Slide

ik heb
A
ich hebbe
B
ich habe
C
ich bin
D
du hast

Slide 2 - Quiz

jij hebt
A
du habst
B
du hast
C
you hast
D
ich habe

Slide 3 - Quiz

hij/zij/het heeft
A
er/sie/es hat
B
er/zie/es hast
C
er/sie/es haben
D
er/sie/es ist

Slide 4 - Quiz

wij hebben
A
wihr habben
B
wir habben
C
wir haben
D
wier haben

Slide 5 - Quiz

jullie hebben
A
ihr habt
B
ihr hapt
C
ier habt
D
ier habt

Slide 6 - Quiz

zij hebben
A
sie haben
B
sie habben
C
sie hebben
D
zie haben

Slide 7 - Quiz

U heeft
A
sie haben
B
Sie haben
C
You haben

Slide 8 - Quiz


Schrijf de juiste vorm van het werkwoord haben op

Slide 9 - Open question

Slide 10 - Video

schrijf de juiste vorm van zijn op (weten jullie die nog?)

Slide 11 - Open question

Slide 12 - Video

Slide 13 - Link

Slide 14 - Slide

sinaasappel
Apfelsine
kaas
Käse [keeze]
thee
Tee
chokolade
Schokolade
banaan
Banane
taart
Torte
limonade
Limo
melk
Milch
pizza
Pizza
brood
Brot
sla
Salat
worst
Wurst
Wat vind jij lekker?

Slide 15 - Slide

weißt du es noch?
Mein Name ist [...] / Ich heiße [...]. 
[Main Name ist .... / Ich haisse ....]

Ich wohne in IJsselstein. 
[Ich whoone in Aisselstain] 

Das ist eine Stadt in den Niederlanden. 
[Das ist aine Sjtad in deen Niederlanden] 

Ich bin [...] Jahre alt und bin sehr hübsch. 
[Ich bien .... Jaahre alt oend bien zeer hubsj] 

Meine Hobbys sind [....] und [....]
Maine Hobbys zind .... oend .... ] 

und ich mag ...
[oend ich mag ....]

Slide 16 - Slide