opzoeken of iets een mannelijk, vrouwelijk of onzijdig woord is;
wanneer je de woorden deze, dit, die en dat moet gebruiken.
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1
This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Wat ga je leren in deze paragraaf?
Aan het eind van de paragraaf kan/weet je:
opzoeken of iets een mannelijk, vrouwelijk of onzijdig woord is;
wanneer je de woorden deze, dit, die en dat moet gebruiken.
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Video
Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig
In het Nederlands is het lastig te bepalen of een zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. Je kunt het alleen zien aan het lidwoord.
Woorden met het lidwoord 'het’ zijn altijd onzijdig (o).
Woorden met het lidwoord 'de' zijn mannelijk (m) of vrouwelijk (v).
Als je wilt weten of een woord mannelijk of vrouwelijk is, kun je in een woordenboek of woordenlijst opzoeken of een woord mannelijk (m) of vrouwelijk (v) is.
Slide 3 - Slide
Waarom?????
Waarom is het belangrijk te weten of een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is?
Omdat je dat bij verwijzingen nodig hebt!
Heb je een boek gekocht? Ja. Het ligt op de tafel.
Onze kip heeft deze week elke dag een ei gelegd. Ze is er maar druk mee.
Slide 4 - Slide
Opdracht
In de zin vul je steeds de of het op de puntjes in. Wat is het juiste antwoord?
Slide 5 - Slide
Terwijl … inwoners van Schiedam rustig lagen te slapen, ontstond er midden in het dorp plotseling een krater van 25 meter diep.
A
de
B
het
Slide 6 - Quiz
… gat is veertig meter lang en dertig meter breed. Wonder boven wonder is er niemand gewond geraakt.
A
de
B
het
Slide 7 - Quiz
Wel raakten veel huizen zwaar beschadigd en moesten … dorpsbewoners worden geëvacueerd.
A
de
B
het
Slide 8 - Quiz
De en het, deze en dit, die en dat.
Slide 9 - Slide
Wat kies je?
Is het nou:
"Die meisje heeft mij een knipoog gegeven?" óf "Dat meisje heeft mij een knipoog gegeven."
Slide 10 - Slide
Wanneer gebruik je het, dit en dat?
Gebruik bij een het-woord dit en dat
het toernooi: dit toernooi/ dat toernooi.
Slide 11 - Slide
Wanneer gebruik je de, deze en die?
Gebruik bij een de-woord deze en die
de beker: deze beker/die beker.
Slide 12 - Slide
Zelf oefenen
Maak alleen (of samen) de volgende opdrachten in je boek:
opdracht 2, 3 en 4 op blz. 71/72.
Als je klaar bent, kijk je in de LessonUp-app wat je kunt/mag/moet doen.
Slide 13 - Slide
Voor als je klaar bent...
Je mag opdracht 5 proberen. Kijk maar of je eruit komt.
Je mag ook de extra opdrachten in je map maken;
Je mag natuurlijk altijd lekker lezen.
Slide 14 - Slide
Oefenen
Presentatie
detail
volwassene
kast
stoel
Slide 15 - Slide
Toetsen
Maandag 6 februari, 3e uur: SO Spelling (blz. 67 t/m blz.70)
Woensdag 8 februari, 5e uur: SO Formuleren (blz. 71 en 72)