Grammar recap A2

Grammatica herhaling
Some versus any
Possessive pronouns (bezittelijke voornaamwoorden)
Past simple versus past continuous
1 / 25
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammatica herhaling
Some versus any
Possessive pronouns (bezittelijke voornaamwoorden)
Past simple versus past continuous

Slide 1 - Slide

some vs. any

Slide 2 - Slide

Some or Any?
Kijk eerst naar de zin in het algemeen!

Bevestigende(positieve) zin: Gebruik some
''This job is going to take some time.''

Vragende of ontkennende(negatieve) zin: Gebruik any
''Do you have any questions?'' 
''I don't have any questions''

Slide 3 - Slide

Exceptions...
Je gebruikt some WEL in een vraag, als deze een voorstel of verzoek is.
(Wanneer het antwoord alleen yes of no kan zijn)
''Would you like some more tea?'' 
En...
Je gebruikt any WEL in een positieve zin, als het het maakt niet uit wat betekent.
''You can come and ask for my help any time.''
''You can sit anywhere but here. This is my seat!''

Slide 4 - Slide

Somebody, anybody etc.
Al deze regels gelden ook voor combinaties met some of any, zoals somebody, anybody, somewhere etc.

''I can see someone standing in the field''.
'' I don't think there is anyone standing there.''

Slide 5 - Slide

There is (...) on the phone for you.

A
someone
B
anyone
C
anything
D
somebody

Slide 6 - Quiz

Could I have (...) milk, please?
A
something
B
any
C
anyone
D
some

Slide 7 - Quiz

Possessive pronouns
(bezittelijke voornaamwoorden)

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

You made the mistake. It's (...) fault.

Slide 10 - Open question

Jane has already eaten her lunch , but I'm saving (...) until later

Slide 11 - Open question

VS.

Slide 12 - Slide

Present Perfect
Bestaat uit: have/has + voltooid deelwoord(onregelmatige werkwoorden 3e rijtje):
''The Americans have traveled to the Moon.
Wanneer gebruiken?
  • Wanneer iets begonnen is in het verleden en nog steeds bezig is:
    ''Mary has loved chocolate since she was a little girl.''
  • Wanneer de tijd van de gebeurtenis onbelangrijk of onbekend is:
    ''I have never been to France.''
Als er een specifieke tijd in de zin staat (yesterday, one year ago, last week), kan de present perfect dus NIET gebruikt worden.

Slide 13 - Slide

Present Perfect 
  • Wanneer iets in het verleden gebeurd is en het gevolg van de gebeurtenis is belangrijk:
    ''I have learned well for this test, so I will pass!''

Ga bij opdrachten langs of 1 van deze punten in de zin voorkomt. Als dat zou is, gebruik je de present perfect.

Slide 14 - Slide

Past simple
Bestaat uit: werkwoord + -ed (onregelmatige werkwoorden 2e rijtje)
''I called my mother yesterday.''
Wanneer gebruiken?
  • Bij een voltooide actie/gebeurtenis in het verleden:
    ''She washed her car earlier this week''
  • Aannames in het verleden (feiten of algemene waarheden)
    ''People paid more to make cell phone calls in the past.''

Slide 15 - Slide

Past simple
  • Bij gewoontes of regelmaat in het verleden:
    ''I always went to my friends after school when I was young.''
    ''He played the violin as a child.''

Als een van deze punten in de zin voorkomt, gebruik je dus de past simple. Je kunt de past simple ook herkennen door woorden als yesterday, when, earlier this week.

Slide 16 - Slide

I (...) a movie yesterday. (to see)
A
sawn
B
have seen
C
see
D
saw

Slide 17 - Quiz

I (...) in the same house since I was a kid. (to live)
A
had lived
B
lived
C
have lived
D
lives

Slide 18 - Quiz

Past continuous

Slide 19 - Slide

Past continuous
Bestaat uit: verleden tijd van to be + werkwoord + -ing:
''I was studying from 5 to 7 pm yesterday.''
Wanneer gebruiken?
  • Iets was een tijdje aan de gang in het verleden:
    ''I was snowboarding when I saw the mountain.''

Dus: als iets voor een langere periode bezig is in het verleden, gebruik je de Past continuous.

Slide 20 - Slide

Past continuous vs. past simple
Maar wat als er tijdens die periode iets anders gebeurd? 
''I was cooking dinner when my mother called.''
Dan gebruik je de past simple.

De activiteit die aan de gang was, is de past continuous.
De activiteit die 'erbij komt', is de past simple.


Slide 21 - Slide

Past continuous vs. past simple
Deze zinnen kun je herkennen aan het woordje 'when':
''When the phone rang, she was writing a letter.''
'' What were you doing when the earthquake started?''

Als het woordje 'while' in de zin staat, gebeuren twee dingen tegelijk.
Dan gebruik je twee keer de past continuous:
''What were you doing while you were waiting?''
''I was studying while my father was making dinner.''

Slide 22 - Slide

You (...) when she (...).
(To study, to call)
A
studied, called
B
were studying, called
C
were studying, calls
D
studied, were calling

Slide 23 - Quiz

When the phone (...), she (...) a letter.
(to ring, to write)

Slide 24 - Open question

Good luck with your test!

Slide 25 - Slide