Beroepen

Beroepen
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NT2BasisschoolGroep 4

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Beroepen

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen / Plan van vandaag
Je leert nieuwe woorden van beroepen
Je oefent met werkwoorden in de tegenwoordige tijd = nu

Je vervoegt de werkwoorden.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

de bouwvakker
de vrachtwagenchauffeur
de kapper
de timmerman
de buschauffeur

Slide 3 - Drag question

This item has no instructions

de verkoopster
de fietsenmaker
de leerkracht
de advocaat
de dokter
de agent
de orderpicker

Slide 4 - Drag question

This item has no instructions

Hoe zit dat ook alweer?
Werkwoorden in de tegenwoordige tijd
Bijvoorbeeld werken

Ik werk ( ik doe het, dus ik schrijf de stam)
Je werkt (jij doet het, dus ik schrijf stam + t)
Hij werkt (hij doet het, dus ik schrijf stam + t)

Maar……….. Werk je? (als “je” achter de pv staat, schrijf je de stam)

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

wat doen ze?
rijdt in een bus
geeft les
knipt haren
 maakt daken, trappen

Slide 6 - Drag question

This item has no instructions

verkoopt spullen (kleding)
onderzoekt mensen
vult vakken
maakt fietsen

Slide 7 - Drag question

This item has no instructions

duiken
ruiken
springen
bakken
koken

Slide 8 - Drag question

This item has no instructions

zwemmen
volleyballen
voetballen
korfballen

Slide 9 - Drag question

This item has no instructions

de kapper.......... de haren van de man
je broer .................een boek in de bibliotheek
de vrachtwagenchauffeur....................naar Duitsland
de fietsenmaker.............................mijn fiets vandaag nog.
maakt
knipt
rijdt
leest

Slide 10 - Drag question

This item has no instructions

rennen
dansen
lezen 
eten
bouwen

Slide 11 - Drag question

This item has no instructions

Welke vorm van het werkwoord past er in deze zin?

Ik .... deze opdracht.
A
maken
B
maakt
C
maak
D
maakten

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Welke vorm van het werkwoord past er in deze zin?

De jongens .... een potje voetbal.
A
spelen
B
speel
C
speelde
D
speelt

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

spelen
Ik............

Slide 14 - Open question

This item has no instructions

voetballen
Ik............
Schrijf ze allebei!

Slide 15 - Open question

This item has no instructions

kopen
Ik ...........

Slide 16 - Open question

This item has no instructions

praten
Ik .............

Slide 17 - Open question

This item has no instructions

schrijven
Ik .............

Slide 18 - Open question

This item has no instructions


Vervoeg in de tegenwoordige tijd.
A
vind
B
vint
C
vindt
D
vond

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions


Vervoeg in de tegenwoordige tijd.
A
gebruikt
B
gebruikd
C
gebruikte
D
gebruiken

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Hij......(rennen) naar de zee.
A
rennen
B
rendt
C
rent
D
rend

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

"Wij gaan morgen op reis."
A
wij
B
gaan
C
morgen
D
reis

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

"Ik koop vandaag een nieuwe broek."
A
Ik
B
koop
C
vandaag
D
broek

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

"Wij eten vandaag pasta"
A
wij
B
vandaag
C
pasta
D
eten

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

De hele klas.....morgen naar de verjaardag.( gaan)

Slide 25 - Open question

This item has no instructions


De caissière ............ het geld. (tellen)

Slide 26 - Open question

This item has no instructions

De jongen ..... een beetje moe.
A
ben
B
bent
C
is
D
zijn

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

De jongen ..... een pizza.
A
et
B
eet
C
eten
D
ete

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Younes en Hasan ...... morgen vrij.
A
ben
B
bent
C
is
D
zijn

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

..... jij vandaag een beetje boos?
A
Ben
B
Bent
C
Is
D
Zijn

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Jullie ...... les van meneer Franc.
A
heb
B
hebt
C
heeft
D
hebben

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

De hond ...... een hondenhok.
A
heb
B
hebt
C
heeft
D
hebben

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Je ... dat papier in jouw tas zitten?
A
heb
B
hebt
C
heeft
D
hebben

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions


Ik beoordeel deze les met het cijfer (kies een cijfer van 1-10, waarbij 10 het hoogste is).
010

Slide 34 - Poll

Laat de leerlingen de les beoordelen. Je kan eventueel nog vragen waar zij hun cijfer op baseren. Wat vonden ze goed/niet goed.