Stunde 3

Kleide machen Leute
1. Hausaufgaben besprechen
2. Arbeit mit Blatt und Kleidung
3. Trappen van vergelijking 
4. Arbeit mit dem Buch 

1 / 19
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Kleide machen Leute
1. Hausaufgaben besprechen
2. Arbeit mit Blatt und Kleidung
3. Trappen van vergelijking 
4. Arbeit mit dem Buch 

Slide 1 - Slide

Hausaufgaben: 
1. Der blau... Pullover ist billig. Ich kaufe d... blau... Pullover. (m)
2. Ein... grün.. Kleid (o) steht mir besser. Ich kaufe d... grün... Kleid (o).
3. Wir waren den ganzen Abend bei unser... neu... Nachbar.. (mv).
4. Durch d... stark... Verkehr (m) kamen wir nur langsam voran.
5.Bei ein.. schlecht.. Wetter (o) kommen wir nicht.
6. Dies.. blau.. Jacke (v) steht dir gut. Kaufst du dies... blau.. Jacke? 
7. Ich möchte ein... groß... Sonnenbrille (v). Aber ich kaufe ein... grün... Rock. (m) 

Je herhaalt woordjes h 3 blz. 73 en leer de woordjes op blz 74

Slide 2 - Slide

Schrijf de tabellen op: 
Bijvoeglijk naamwoord: 

der- en ein groep
m
v
o
mv
1. I der - groep
  II ein - groep
3. I der- groep
    II ein - groep
4. I der - groep
   II - ein -groep

Slide 3 - Slide

schrijf voorzetsel op met: 
de vierde naamval:                      de derde naamval: 

Slide 4 - Slide

Welke voorzetsels ken je? 
+ 3: aus (uit) bei (bij) mit (met) nach (naar) seit (sinds) von (van/door) zu (naar) entgegen (tegemoet) gegenüber (tegenover) außer (behalve)
+ 4:bis (tot)
durch (door)
für (voor)
gegen (tegen)
ohne (zonder)
um (om)
entlang (langs)

Slide 5 - Slide

vertaal onderstaande woorden in het Duits:
1. de sjaal
2. de oorbel
3. strak, nauw
4. duur
5. ouderwets
6. de hoed
7. eenvoudig, simpel
8. de jas
9. de broek
10. de leren schoen

Slide 6 - Slide

vertaal onderstaande zinnen: 
1. De groene (grün) trui is duur.
2. Mijn blauwe (blau) overhemd is chic.
3. De grote (groß) riem is oncomfortabele. 
4. Deze kleine tas is hip.
5. Ik ga met deze dure zonnebril lerne schoenen kopen. 
6. Ik zie haar door de grote zonnebril. 
7. Haar rode (rot) blouse is te wijd. 
8. De klassieke rugzak is ouderwets. 

Slide 7 - Slide

vertaal onderstaande zinnen: 
1. De groene (grün) trui is duur. Der grüne Pullover ist teuer. 
2. Mijn blauwe (blau) overhemd is chic. Mein blaues Hemd ist schick. 
3. De grote (groß) riem is oncomfortabele. Der große Gürtel ist unbequem. 
4. Deze kleine tas is hip. Diese kleine Tasche ist hip.
5. Ik ga met deze dure zonnebril lerne schoenen kopen. Ich gehe mit dieser teuren Sonnenbrille Lederschuhe kaufen. 
6. Ik zie haar door de grote zonnebril. Ich sehe sie durch die große Sonnenbrille. 
7. Haar rode (rot) blouse is te wijd. Ihre rote Bluse ist zu weit. 
7. De klassieke rugzak is ouderwets. Der klassische Rucksack ist altmodisch. 

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Link

Jetzt machst du die Übung vom Blatt:
timer
10:00

Slide 10 - Slide

Arbeit im Buch Kursbuch Seite
Arbeitsbuch Seite 58 Übung 12, 13,14

timer
5:00

Slide 11 - Slide

Trap 1: stellende trap/ positiv

De eerste trap is niet zo heel lastig: het bestaat namelijk uit bijvoeglijk naamwoorden zoals je die gewend bent. Denk aan woorden zoals ‘jung’, ‘lang’ of ‘schön’. Je gebruikt deze trap als je even … bent als iemand anders.

Er ist gleich lang . -> Hij is even lang.

Ich bin genauso groß wie mein Bruder. -> Ik ben even groot als mijn broer.

Slide 12 - Slide

Trap 2 : vergrotende trap / komparativ
De tweede trap noemen we de vergrotende trap. Hij wordt gebruikt om aan te geven dat de een meer is dan de ander, zoals in de zin ‘Ik ben ouder dan jij’.

In deze trap gebeuren twee dingen: (1) de klinker van het bijvoeglijk naamwoord in trap 1 krijgt een umlaut en (2) de letters –er worden eraan vastgeplakt. Zo wordt ‘jung’ veranderd in ‘jünger’ en ‘lang’ ‘länger’. Woorden met de klinkers ‘e’ en / of ‘i’ krijgen géén umlaut, ‘klein’ wordt bijvoorbeeld ‘kleiner’. Je vertaalt ‘dan’ in deze zin met ‘als’.

Ik ben ouder dan jij. -> Ich bin älter als du.

let op: in het Nederlands zeg je “net zo groot als ” en “groter dan ”, maar in het Duits zeg je “gleich gross wie ” en “grösser als ”. Het woordje als hoort in het Nederlands dus bij de stellende trap en in het Duits bij de vergrotende trap.

Slide 13 - Slide

Trap 3: overtreffende trap / superlativ
De derde trap is de overtreffende trap. Deze gebruik je om aan te geven dat iets het allergrootst is, zoals ‘De oudste jongen’.

In deze trap haal je de –er weg die je in trap 2 nog toevoegde. In plaats daarvan voeg je –st toe (of –est om lastige klanken te voorkomen). ‘Länger’ verandert bijvoorbeeld naar ‘längst’. ‘Lastige’ klanken kan je krijgen bij een -d,-t of -s klank. ‘Heiß’ wordt bijvoorbeeld ‘heißest’.

Slide 14 - Slide

Trap4
Trap 4

De vierde trap is bijna helemaal hetzelfde als trap drie. Veel mensen maken ook geen onderscheid tussen drie en vier en zien ze als vormen van dezelfde trap. Het enige verschil is dat in trap 4 het woordje am ervoor en de uitgang –en erachter wordt gezet. Waar je bij trap 3 dus zegt “Da ist das kleinst e Haus”, zeg je bij trap 4 “Das Haus ist am kleinsten .” Je kunt dit het beste vertalen met ‘het meest …’, dus bijvoorbeeld: ‘het meest kleine huis.’

Sommige woorden zijn de uitzondering op de regel, de meest bekende zijn gut – besser – best, en viel – mehr – meist.

Slide 15 - Slide

Arbeit im Buch Kursbuch Seite

Kursbuch Seite 45 
Arbeitsbuch Seite 59 - 61 Übung 1 bis 9
timer
15:00

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Link

Slide 18 - Link

Hausaufgaben: 
Wiederhole die gelernten Wörter auf den Seiten 73 und 74 und lerne die Wörter auf Seite 75.
Wiederhole die Grammatik: Adjektive und die Steigerungsformen (statt "Trappen van vergelijking", was eine direkte, aber unübliche Übersetzung aus dem Niederländischen ist).
Mache die Übungen zu Ende, die du während der Stunde nicht geschafft hast.
Erzähle über dein Lieblingsoutfit. Mindestens 10 Sätze.

Slide 19 - Slide