3M - L9 P1 - verleden tijd zijn, datums

   Deutsch!    
3M 

Les 9 P1
Gutentag!
1 / 50
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2,3

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

   Deutsch!    
3M 

Les 9 P1
Gutentag!

Slide 1 - Slide

Studienführer
Voorbereiding voor les 8:
maken: Schritt 32




Verwerkingsopdrachten na les 10:
maken: Schritt 33

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Grammatik:
verleden tijd van sein

woordenschat S 31 & 33
zinnen 
Schritt 31, 32 & 33


Slide 3 - Slide

het werkwoord sein verleden tijd
ich
du
e/s/e
wir
ihr
sie/Sie
war
warst
war
waren
wart
waren

Slide 4 - Drag question

... meneer Karstenberg boos?
... Herr Karstenberg böse?

A
Seid
B
War
C
Sein
D
Wart

Slide 5 - Quiz

Waar waren jullie gisteren?
Wo ... ihr gestern?

Slide 6 - Open question

Slide 7 - Slide

die öffentlichen Verkehrsmittel
A
het wegennet
B
de metro
C
het ov
D
de samenleving

Slide 8 - Quiz

der Führerschein
A
het rijbewijs
B
het leiderschap
C
de maatschappelijke dienstverlening
D
het diploma

Slide 9 - Quiz

Der Fahrgast

Slide 10 - Open question

halten

Slide 11 - Open question

der Pkw (.. ............)

Slide 12 - Open question

parken

Slide 13 - Open question

Der Fahrer parkt den Pkw.

Slide 14 - Open question

Der Bus haltet für die Fahrgäste.

Slide 15 - Open question

Slide 16 - Slide

Wiederholung
Hoe drukken we dag(del)en, tijden en data uit  in het Duits?...

Ken jij ze nog?

Slide 17 - Slide

11 uur 's morgens = in het Duits ...
A
am Nachmorgen
B
am Vormittag
C
am Nachmittag
D
am Spätmorgen

Slide 18 - Quiz

3 uur 's middags = in het Duits
A
am Mittag
B
am Nachmittag
C
im Mittag
D
im Nachmittag

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Wanneer gebruik je nou
im / am / um ?

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Slide

Welke datum is dit?
Am 24. 11. 2020
A
Am 24. november 2020
B
Am 24. Novembre 2020
C
Am 24. Novämber 2020
D
Am 24. November 2020

Slide 24 - Quiz

Welke datum is dit?
Am 12. 3.
A
Am 12. Maart
B
Am 12. Mart
C
Am 12. März
D
Am 12. Märt

Slide 25 - Quiz

Welke datum is dit?
Am 7. 1. 2021
A
Am siebte Januar 2021
B
Am siebten Januar 2021
C
Im siebte Januar 2021
D
Am siebte januar 2021

Slide 26 - Quiz

Datum
op 7 mei             =  am siebten Mai  /  am 7. Mai
op 16 oktober  =  am sechzehtnen Oktober / am 16. Oktober
op 31 maart      =  am einundreißigsten März / am 31. März




Slide 27 - Slide

Jaartallen
NL:   Hij werd in 1981 geboren.

Duits:
Er war im Jahr 1981 geboren.
Er war 1981 geboren.
Er war in 1981 geboren.


Slide 28 - Slide

Het is half 3.
A
Es ist eine halbe Stunde nach 2.
B
Es ist Viertel nach Viertel nach 2.
C
Es ist Viertel vor Viertel vor 3.
D
Es ist halb 3.

Slide 29 - Quiz

Het is kwart voor acht.
A
Es gibt 15 Minuten für acht.
B
Es ist Kwart für acht.
C
Es ist Kwart vor acht.
D
Es ist Viertel vor acht.

Slide 30 - Quiz

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

quiz: uitspraak

Slide 33 - Slide

Hoe spreek je de 's' uit in woorden als 'See' en 'Sommer'?
A
als een s
B
als een z
C
als ts
D
als sj

Slide 34 - Quiz

Hoe spreek je de 'g' uit in woorden als 'gerne' en 'Geld'?
A
gewoon als onze g
B
als sch
C
als een k
D
als de Engelse g in 'garden' en 'girl'

Slide 35 - Quiz

Hoe spreek je 'ä' uit?
A
als a of aa
B
als e of ee
C
als aj
D
als eu

Slide 36 - Quiz

Hoe spreek je 'u' uit?
A
als [uu] in vuur
B
als [oo] in boot
C
als [oe] in boek
D
als [ui] in huis

Slide 37 - Quiz

Hoe spreek je het volgende woord uit:
'vierzehn'?
A
[vierzeen]
B
[vierzen]
C
[viertseen]
D
[viertsen]

Slide 38 - Quiz

Hoe spreek je het volgende woord uit: 'schön'?
A
[schoon]
B
[scheun]
C
[scheun]
D
[sjeun]

Slide 39 - Quiz

Hoe spreek je het volgende woord uit: 'weiß'?
A
[waib]
B
[waip]
C
[waitz]
D
[wais]

Slide 40 - Quiz

a - kort   →   Katze
a - lang  →  Bahn

o - kort   →  Bonn
o - lang →  Boot

u  - kort  →  kurz
u  -  lang   →  Huhn

e  - kort   →   denn
e  - lang   →   drehen


ä  - kort  → Märchen
ä   - lang   → Käse

ö  -  kort  → völlig
ö  - lang → hören

ü - kort  → Hülle
ü  -  lang  →  Tüte

i  - kort  → ich
i(e)  - lang  → liebe

Slide 41 - Slide

y  →  Typ
maar niet in leenwoorden!
(Hobby / Baby)

ei → reisen

au  →  Haus
aü  → Häuser

eu → Heute




G-klanken
begin van het woord? Goodbye
Ach-Laute
Ich-Laute

Z → Zaun

s  → sie
sp  → spielen
sch  → Schiff

Slide 42 - Slide

Tips
- luister / check hoe iets wordt uitgesproken
- maak de lange klinkers ook echt lang
- na een K / P / T een extra H uitspreken
- vermijd Engels!

Slide 43 - Slide

Hoe spreek je de 's' uit in woorden als 'See' en 'Sommer'?
A
als een s
B
als een z
C
als ts
D
als sj

Slide 44 - Quiz

Hoe spreek je de 'g' uit in woorden als 'gerne' en 'Geld'?
A
gewoon als onze g
B
als sch
C
als een k
D
als de Engelse g in 'garden' en 'girl'

Slide 45 - Quiz

Hoe spreek je 'ä' uit?
A
als a of aa
B
als e of ee
C
als aj
D
als eu

Slide 46 - Quiz

Hoe spreek je 'u' uit?
A
als [uu] in vuur
B
als [oo] in boot
C
als [oe] in boek
D
als [ui] in huis

Slide 47 - Quiz

Hoe spreek je de Duitse letter z als in "zehn zahme Ziegen ziehen..." uit?
A
als 'ts', als in Duitser
B
als Nederlandse z, als in zomer
C
als Nederlandse s, als in soep
D
In het Duits wordt deze letter niet uitgesproken

Slide 48 - Quiz

Hoe spreek je de Duitse letters ch voor o en a , als in machen en noch uit?
A
Als ch in het Nederlands, 'zonder lucht'
B
Als de x in Xander.
C
Altijd zachter dan in het Nederlands, 'met lucht'
D
Voor de a als in het Nederlands, na de o 'met lucht'

Slide 49 - Quiz

Slide 50 - Slide