Past Continuous (uitleg - crash film - vragen)

• Engels
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Past continuous

Past Continuous / Past Simple

Doelen

Ik herken de verleden tijd. Ik kan onderscheid maken tussen een past simple en een past continuous. Ik weet wanneer iets in het verleden een momentopname was of wanneer iets langer heeft geduurd in het verleden.

Ik weet hoe en wanneer ik de past simple en de past continuous moet toepassen.

Past contINGuous

Hoe maak je de?

She was walking to school the other day. (when I passed her in the street)

I was drinking some tea with friends. (when you saw me in the café).

What were you thinking of? (when I interupted you)?

Dus hoe vervoeg je het werkwoord: ................

En wanneer gebruik je de past continuous: ............

Past Continuous

HOE:

was      of     were        +  ww-ing

He was cleaning the house. (when I phoned him).

wanneer

wanneer

Past Continous en Past Simple

Past Continuous = aan de gang in het verleden (waren aan het..., zaten te...)

Past Simple = iets gebeurde op een bepaald moment in het verleden, je ziet dan vaak een tijdsaanduiding (last year, a few weeks ago, yesterday).

Samen in een zin? Let op de signaalwoorden: when / while

Past continuous

She was walking to school, when her phone rang.

I was drinking some tea, when my husband was working.

What were you doing  (when I interrupted you)?

I was having a shower yesterday.

1. Past simple
2. Past continuous

Was Andrew playing computer games?

1. Past Continuous
2. Simple Past

We sang that song yesterday.

1. Past Simple
2. Past continuous

Hoe
maak je de Past Continuous?

1. was/were + ww-ing
2. am-is-are ww-ing
3. ww-ed
4. was/were

We __(watch) TV when we ___ (hear) a loud noise.

1. were watching - heared
2. was watching - heared
3. were watching - heard
4. was watching - heard

Last year I _____ (visit) Paris and Rome.

1. was visiting
2. visited
3. were visiting
4. visitted

He __ (work) in the garden when he __ (find) the money.

1. were working - finded
2. worked - was finding
3. was finding - works
4. was working - found

Doel ...

Ik herken de verleden tijd. Ik kan onderscheid maken tussen een past simple en een past continuous. Ik weet wanneer iets een momentopname was of wanneer iets langer heeft geduurd in het verleden.

Ik weet hoe en wanneer ik de past continuous en de past simple moet toepassen.

Wat ga je onthouden van deze uitleg?

Ik weet het verschil tussen de past simple en past continuous en kan deze vorm maken en toepassen.

1. ja, kom maar op met die toets!
2. nee, maar het komt wel goed als ik meer oefen.
3. een beetje, kan ik extra uitleg krijgen?
4. helemaal niet, want ik let nooit op.