12.1 - Écouter et négation

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

semaine 11, cours 2

1.Quel est le jour et la date    

2.Quel temps fait-il?    

   

      

Programma (deel 1):

1. Learnbeat | 10

2. Quizlet | 10 

3. het ww ALLER | 10 (bal) + oefening

4. Au travail, au choix:

- opstart van Minispreekbeurt of

- LessonUp afmaken  (aller) of 

- weektaak in Learnbeat

lesdoelen:

Aan het einde van de les ken je:

- het ww ALLER gebruiken

- kan je je weer voorstellen

Programma (deel 1):

1. Chanson 

2. de ontkenning | 20 

3. Au travail, au choix:

- chanson (texte-à-trou)

- werken aan  Minispreekbeurt of

- LessonUp afmaken  (aller/ ontkenning) of 

- weektaak in Learnbeat

lesdoelen:

Aan het einde van de les ken je:

- tekst van liedje volgen

- de ontkenning gebruiken

- kan je je weer voorstellen

Quizlet

Ga naar je klas in quizlet :

1 h/v unité 4 apprendre 1 en 2

Aller

aller

je vais

tu vas

il va

elle va

nous allons

vous allez

ils vont

Aller	Gaan
Je	Ik ga
Tu	Jij gaat
Il / elle	Hij / zij ga
on	wij gaan
nous	wij gaan
vous	jullie gaan / u gaat
Ils / Elles	zij gaan

Verbe "Aller" - Apprendre 3, p.142

vas

va

vont

allons

vais

allont

allez

va

Zet in de goede vorm:
Vous (aller) à Lille.

1. vas
2. allons
3. va
4. allez

Zet in de goede vorm:
Mon père (aller) à Paris.

1. vais
2. vas
3. va
4. vont

Zet in de goede vorm:
Tu (aller) à Eindhoven.

1. vais
2. vas
3. va
4. allons

Aller

je

tu

il/elle/on

nous

vous

ils/elles

vais

vas

va

allons

allez

vont

Welk werkwoord past in de zin?
Je ... à l'école.

1. vas
2. vont
3. vais
4. va

Emilie et Cecile ....
au restaurant

1. vais
2. vont
3. va
4. allons

Traduis:
Nous allons au cinéma

1. Wij gaan naar de bioscoop
2. Jullie gaan naar de bioscoop
3. Wij gaan naar de winkel
4. Jullie gaan naar de winkel

Traduis:
Tournez à gauche

1. Ga naar rechts
2. Ga naar links

Traduis:
Tournez à droite

1. Ga naar rechts
2. Ga naar links

Traduis:
Le carrefour

1. Het kruispunt
2. De bakker
3. De supermarkt
4. De bioscoop

Franse supermarkten

Correction

Exercices 10, 11 et 12, page 127.

Fini? Prends ton cahier et ton stylo.

Voilà - c'est fini !

5 minutes pour la récré !

Programma (deel 1):

1. Chanson -  (texte-à-trou) | 20

2. de ontkenning | 20 

3. Au travail, au choix:

- werken aan  Minispreekbeurt of

- LessonUp afmaken  (aller/ ontkenning) of 

- weektaak in Learnbeat

lesdoelen:

Aan het einde van de les ken je:

- tekst van liedje volgen

- de ontkenning gebruiken

- kan je je weer voorstellen

semaine 11, cours 3

    1

.Quel temps fait-il?    

   

      

La négation

De ontkenning 

In het Nederlands: niet en geen

In het Frans altijd twee woorden: ne..... pas

Ne staat vóór de persoonsvorm

Pas staat direct achter de persoonsvorm

Dus: ontkenning deel 1 + pv + ontkenning deel 2

stappenplan

1. Zoek de persoonsvorm

2. Zet ne of n' ervoor en pas erachter.

Let op klinkerbotsing!!

j'ai seize ans

je n'ai pas seize ans

Wat is de ontkennende zin van
je regarde la télé?

1. Je regarde ne la télé pas
2. Je ne regarde pas la télé
3. Ne je pas regarde la télé
4. je ne regarde la télé pas

Maak de zin ontkennend:
Vous êtes en France

1. Vous ne êtes pas en France
2. Vous êtes en ne France pas
3. Vous n'êtes pas en France
4. Vous n'êtes en France pas

La négation - de ontkenning 

De ontkenningen:

niet, geen       = ne ...... pas

niet meer       = ne ...... plus

nooit                = ne ...... jamais

niets                 = ne .... rien

nog niet          = ne ...... pas encore

        

Nooit
Niets
Nog niet
Niet meer
Niet/geen

ne...pas

Ne...jamais

Ne....plus

Ne...pas encore

Ne....rien

Elle a une glace au chocolat?

1. Non, elle n'a pas de glace
2. Non, elle a une ne glace pas

Vous avez beaucoup de devoirs?

1. Nous avons ne beaucoup pas de devoirs
2. Vous n'avez pas de devoirs
3. Vous avez beaucoup de ne devoirs pas
4. Nous n 'avons pas beaucoup de devoirs

Tu aimes le foot?

1. Non, j'aime pas le foot
2. Non, je n'aime pas de foot
3. Non, je ne aime pas le foot
4. Non, je n'aime pas le foot

maak de zin ontkennend:
Le prof est sympa.

1. Le ne prof est pas sympa
2. Le prof ne pas sympa
3. Le prof est pas sympa
4. Le prof n'est pas sympa

Tu comprends la négation?

1. Oui
2. Non
3. Un peu

Au travail

Fais exercices 16A, 16B et 16C, pages 123 et 124 (Livre)

grammaire II (online)

Fini? Apprendre 1, 2, 3, 4, 5 sur Quizlet

Au revoir!