Avoir & être in de tegenwoordige tijd

Avoir & être
Tijdens deze les gaan we oefenen we met het werkwoord 
avoir & être in de tegenwoordige tijd.

De resterende tijd gaat uit naar leren op verzoek.

1 / 12
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Avoir & être
Tijdens deze les gaan we oefenen we met het werkwoord 
avoir & être in de tegenwoordige tijd.

De resterende tijd gaat uit naar leren op verzoek.

Slide 1 - Slide

Persoonlijke voornaamwoorden
hij
wij
zij/ze (man)
zij/ze (vrouw)
zij
men
jullie
ik
u
jij
je
nous
vous
ils
elles
tu
il
elle
on

Slide 2 - Drag question

Etre (zijn)

Je suis
Tu es
Il, elle, on, c' est

nous sommes
vous êtes
ils, elles sont
Avoir (hebben)

J'ai
Tu as
Il, elle, on a

nous avons
vous avez
ils, elles ont

Slide 3 - Slide

Wat is een goed ezelsbruggetje om deze twee werkwoorden uit elkaar te houden?

Slide 4 - Open question

elles (avoir)
A
avons
B
sont
C
ont
D
avez

Slide 5 - Quiz

nous (avoir)
A
sommes
B
ont
C
avez
D
avons

Slide 6 - Quiz

elle (avoir)
A
as
B
est
C
ont
D
a

Slide 7 - Quiz

Vous (être)
A
êtes
B
avez
C
ont
D
sommes

Slide 8 - Quiz

Tu (être)
A
as
B
est
C
es
D
a

Slide 9 - Quiz

Marie et Pierre (être)
A
est
B
sont
C
ont
D
sommes

Slide 10 - Quiz

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft
B. zij zijn
C.  jij/je  hebt
D.  wij/we  zijn
E. jij / je bent
F. wij hebben
1.  nous  avons
2.  tu  es
3.  ils  sont
4.  tu  as
5.  nous  sommes
6.  elle  a

Slide 11 - Drag question

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. u heeft/jullie hebben
B. zij zijn
C.  ik  ben
D.  men  is 
E.  ik  heb
F. jullie  zijn / u bent
1.  vous  avez
2.  j' ai
3.  elles  sont
4.  je  suis
5.  on  est
6. vous  êtes

Slide 12 - Drag question