H1c - lundi 7 juin

1 / 26
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1,3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Herhaling
Uitleg: 2 taalregels
Aan het werk

Slide 2 - Slide

Verbuga PRO
Regelmatige werkwoorden op -ER

Hulpmiddelen: aantekeningenschrift 

CODE: eksh
WW: ppnwmm

Slide 3 - Slide

Toets 16 juni
Section A t/m D + losse woorden
Alle taalregels (zie powerpoint)


Hulpmiddelen toegestaan: 
- 1 A4 met ALLEEN taalregels mag je erbij houden

Slide 4 - Slide

Uitleg: het lidwoord
In het Nederlands: de/het/ een

Een lidwoord is bepaald (de/het): ik praat met de jongen 
Een lidwoord is onbepaald (een): ik praat met een jongen

Slide 5 - Slide

Het lidwoord!
In het Frans kijken we naar het geslacht en hoeveelheid
Let op! DES heeft in het Nederlands geen vertaling 

Slide 6 - Slide

Toelichting
Bijvoorbeeld:

Le
garçon: de jongen
Un garçon: een jongen
Les garçons: de jongens
Des garçons: jongens

Slide 7 - Slide

La fille: het meisje
Une fille: een meisje
Les filles: de meisjes
Des filles: meisjes

Slide 8 - Slide

de moeder = la mère
een moeder = ?
A
une mère
B
un mère
C
des mères
D
les mères

Slide 9 - Quiz

de moeders = les mères
moeders = ?
A
une mère
B
un mère
C
des mères
D
les mères

Slide 10 - Quiz

de tafel = ?
een tafel = une table
A
le table
B
la table
C
des tables
D
les tables

Slide 11 - Quiz

het huis = la maison
een huis= une maison
de huizen = ?
A
la maison
B
les maisons
C
des maisons
D
un maison

Slide 12 - Quiz

Taalregel: de ontkenning
In het Nederlands 1 woord: niet
In het Frans 2 delen: ne .... pas
of:
                                             n' .... pas

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Taalregel: de ontkenning
In het Nederlands 1 woord: niet
- Ik praat veel
-Ik praat niet veel


In het Frans 2 delen: ne .... pas
of:
                                             n' .... pas
- Je parle beaucoup
- Je ne parle pas


Slide 15 - Slide

n' ... pas gebruik je als het ww met een klinker begint:
C'est très bien
Ce n'est pas très bien

J'ai un chien
Je n'ai pas un chien

Slide 16 - Slide

De juiste ontkenning:

- Je joue au hockey
A
Je ne joue pas au hockey
B
Je ne pas joue au hockey
C
Je joue ne pas au hockey
D
Je n' joue pas au hockey

Slide 17 - Quiz

De juiste ontkenning:

- J'aime danser
A
j'aime ne pas danser
B
J' n'aime pas danser
C
Je n'aime pas danser
D
Je ne pas aime danser

Slide 18 - Quiz

Maak de zin ontkennend:

- Il peut chanter

Slide 19 - Open question

Maak de zin ontkennend

- J'ai une question

Slide 20 - Open question

Maak de zin ontkennend

- Ils regardent la télé

Slide 21 - Open question

Taalregel: de vraagwoorden
Qui: wie
Que/ Qu'est-ce que: wat
Quand: wanneer
Quelle: welke
Où: waar
Comment: hoe
Combien: hoeveel
Pourquoi: waarom

Slide 22 - Slide

Oefenen
Wat? oefenen 
Waar? www.verbuga.eu
Hoelang? 10 minutes
Hulpmiddelen? Aantekeningen
Hoe? zelfstandig

Quels verbes? werkwoorden op -ER en être, avoir, faire, aller

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Link

Slide 25 - Link

Herhalen: section C et D
Leren: taalregels in je schrift

Slide 26 - Slide