H3 - Chapitre 3 - Source D - passé composé

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Wat is de passé composé?
Geef een voorbeeld van een zin in het Nederlands

Ik heb gereisd
(voyager)

1. J'ai voyager
2. Tu as voyagu
3. Tu as voyagé
4. J'ai voyagé

Hij heeft gekozen
(choisir)

1. il a choisi
2. tu as choisi
3. il a choisu
4. tu as choisir

Wij hebben gepraat
(parler)

1. Ils ont parlé
2. Nous avons parli
3. Nous avons parlé
4. Vous avez parlu

Zij heeft gewacht
(attendre)

1. Elle a attendu
2. Elle a attendé
3. Tu as attendre
4. Nous avons attendi

Avoir: jij hebt gehad

Faire: hij heeft gedaan/gemaakt

Être: U bent geweest

www.liveworksheets.com

werkwoorden met avoir in de passé composé

passé composé met être

Ik heb frietjes gegeten

Ik ben naar school gegaan

www.liveworksheets.com

oefening met hulpww 'être'

Rester: zij is gebleven

Arriver: wij zijn aangekomen (m.mv)

ik kan de passé composé toepassen met zowel 'avoir' als 'être'

oui!

un peu

non...