Werkwoorden op -er:
Habiter=Wonen
Parler=Praten
Regarder=kijken naar
Travailler= werken
Tijden: imparfait (ovt), passé composé( vtt), présent ( ott), futur proche (ottt)
2)Être= zijn
3) aller= gaan
4) faire= doen/maken
5) pouvoir= kunnen
6) vouloir= willen
7) venir= komen( dus ook devenir/revenir)
8) devoir=moeten
Tijden: imparfait (ovt), passé composé( vtt), présent ( ott), futur proche (ottt)