Voorzetsels en bezittelijk voornaamwoord

Voorzetsels
für, vor, nach, zu, in
1 / 16
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Voorzetsels
für, vor, nach, zu, in

Slide 1 - Slide

Ich fahre ( naar ) Berlin.

Slide 2 - Open question

Ich gehe ( naar ) das Kino.

Slide 3 - Open question

Ich gehe ( naar ) Oma.

Slide 4 - Open question

Du musst hier ( naar ) links.

Slide 5 - Open question

Ich habe ein Geschenk ( voor ) dich.

Slide 6 - Open question

Ich warte ( voor ) der Schule.

Slide 7 - Open question

Um 9 Uhr war ich ( thuis )

Slide 8 - Open question

Ich gehe jetzt ( naar ) Hause.

Slide 9 - Open question

Bezittelijk voornaamwoord

Slide 10 - Slide

Das ist ( mijn ) Hund (m)

Slide 11 - Open question

Das ist ( haar ) Katze (v)

Slide 12 - Open question

( jullie ) Auto (o) ist aber toll.

Slide 13 - Open question

Ist das ( jouw ) Mutter? (v)

Slide 14 - Open question

( zijn ) Computer (m) ist kaputt.

Slide 15 - Open question


Slide 16 - Open question