First & Second Conditional

Conditionals
1 / 19
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Conditionals

Slide 1 - Slide

If - sentences (first conditional)
If you study well,
you will pass the test. 
Wanneer gebruik je de first conditional?
* Als er aan deze voorwaarde wordt voldaan, is de kans heel groot dat dit zal gebeuren.

Dus, als iets waarschijnlijk is om te gebeuren - nu of in de toekomst.

Slide 2 - Slide

If - sentences (first conditional)
If you study well,
you will pass the test. 
voorwaarde
waarschijnlijk gevolg
* "If-clause", het zinsdeel waar if in staat.
* In dit zinsdeel gebruik je altijd de present simple
  study

Vorm: 
Onderwerp + werkwoord (s)

Slide 3 - Slide

If - sentences (first conditional)
If you study well,
you will pass the test. 
voorwaarde
waarschijnlijk gevolg
* In dit zinsdeel gebruik je altijd will + een werkwoord
  will pass

Vorm: 
will + werkwoord

Slide 4 - Slide

If - sentences (first conditional)
If you study well,
you will pass the test. 
voorwaarde
waarschijnlijk gevolg
* In dit zinsdeel gebruik je altijd will + een werkwoord
  will pass

* "If-clause", het zinsdeel waar if in staat.
* In dit zinsdeel gebruik je altijd de present simple
  study

Slide 5 - Slide

If - sentences (first conditional)
Waar moet je op letten? 
* De First Conditional bestaat uit twee zinsdelen: eentje bevat een voorwaarde, de ander een waarschijnlijk resultaat / gevolg.
* Deze zinsdelen hebben beide een andere tense: in de if-clause (het zinsgedeelte met if) gebruik je altijd de Present Simple, in het andere zinsgedeelte (main clause) will + een werkwoord.


if + Present Simple 
     Future
Future
If + Present Simple

Slide 6 - Slide

If I ... (to have) enough money, I ... (to buy) new shoes.
A
have - will buy
B
will have - buy
C
have - buy
D
will have - will have

Slide 7 - Quiz

If I ... (to win) the lottery, I ... (to treat) myself with a new car.
A
will win - will treat
B
win - will treat
C
win - treat
D
will win - treat

Slide 8 - Quiz

I ... (to stay) home, if it ... (to rain)
A
stay - will rain
B
stay - rains
C
will stay - rains
D
will stay - will rain

Slide 9 - Quiz

If - sentences(second conditional)
If I won the lottery,
I would buy a bigger house.
Wanneer gebruik je de second conditional?
* Als het onwaarschijnlijk is dat er aan de voorwaarde voldaan kan worden

Dus, als iets onwaarschijnlijk is om te gebeuren - nu of in de toekomst.

Slide 10 - Slide

If - sentences(second conditional)
If I won the lottery,
I would buy a bigger house.
voorwaarde
(onwaarschijnlijk)
waarschijnlijk gevolg
* "If-clause", het zinsdeel waar if in staat.
* In dit zinsdeel gebruik je altijd de past simple
  won

Vorm: 
ww -ed
2e rijtje onregelmatige werkwoord

Slide 11 - Slide

If - sentences(second conditional)
If I won the lottery,
I would buy a bigger house.
voorwaarde
(onwaarschijnlijk)
waarschijnlijk gevolg
* In dit zinsdeel gebruik je altijd would + een werkwoord
  would buy

Vorm: 
would + werkwoord

Slide 12 - Slide

If - sentences(second conditional)
If I won the lottery
I would buy a bigger house.
voorwaarde
(onwaarschijnlijk)
waarschijnlijk gevolg
* In dit zinsdeel gebruik je altijd would + een werkwoord
  would buy

* "If-clause", het zinsdeel waar if in staat.
* In dit zinsdeel gebruik je altijd de past simple
  won

Slide 13 - Slide

If - sentences(second conditional)
Waar moet je op letten? 
* De Second Conditional bestaat uit twee zinsdelen: eentje bevat een onwaarschijnlijke voorwaarde, de ander een waarschijnlijk resultaat / gevolg.
* Deze zinsdelen hebben beide een andere tense: in de if-clause (het zinsgedeelte met if) gebruik je altijd de Past Simple, in het andere zinsgedeelte (main clause) would + een werkwoord.


if + Past Simple 
     Future
Future
If + Past Simple

Slide 14 - Slide

If I ... (to be) the president, I ... (to take) better care of the homeless.
A
would be - would take
B
were - took
C
were - would take
D
would be - take

Slide 15 - Quiz

If England ... (have) better weather, it ... (be) the perfect place to live.

Slide 16 - Open question

First vs. second conditional

Slide 17 - Slide

If we won the lottery, I ..... (be) very happy

Slide 18 - Open question

If it .... (snow) tonight,
the coach will cancel the match

Slide 19 - Open question