Grammatik: geslacht zelfstandig naamwoord

1 / 30
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 25 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Sitzordnung
Aan het einde van de les:
  • weet ik/kan ik/ ken ik
Sitzordnung 3B (DU-RD)

Slide 2 - Slide

Sitzordnung
Aan het einde van de les:
  • weet ik/kan ik/ ken ik
Sitzordnung 3C (DU-WB)

Slide 3 - Slide

Lernziele
Aan het einde van de les:
  • weet ik hoe ik met LessonUp moet werken
  • ken ik de lidwoorden in het Duits
  • ken ik de regels omtrent het geslacht van de zelfstandig naamwoorden
  • kan ik de regels toepassen

Slide 4 - Slide

Werken met LessonUp
  • Open de app "LessonUp"
  • Voer de klascode in:
  • Maak een gratis account (indien nodig)
  • Ga naar de klas

Slide 5 - Slide

Geslacht zelfstandige naamwoorden
lidwoorden
bepaalde lidwoorden
  • der-groep: de, het
onbepaalde lidwoorden
  • ein-groep: een
Geslachten:
  • mannelijk         der
  • vrouwelijk         die
  • onzijdig             das

Slide 6 - Slide

Geslacht zelfstandig naamwoord
mannelijk (der)
vrouwelijk (die)
onzijdig (das)
meervoud (die)
mannelijke personen
vrouwelijke personen
het-woorden in het Nederlands
mannelijke dieren
vrouwelijke dieren
verkleinwoorden
dagen van de week, maanden
meeste woorden eindigen op: -e
windrichting
woorden eindigen op: heit, keit, schat, ung, ion

Slide 7 - Slide

Bezittelijke voornaamwoorden

Slide 8 - Slide

bezittelijk voornaamwoord

Slide 9 - Slide

Sich vorstellen

Slide 10 - Slide

Welk lidwoord hoort bij
"Kind" (= het kind)?
A
der
B
die (ev)
C
das
D
die (mv)

Slide 11 - Quiz

Welk lidwoord hoort bij
"Bruder" (= de broer)?
A
der
B
die (ev)
C
das
D
die (mv)

Slide 12 - Quiz

Welk lidwoord hoort bij
"September"?
A
der
B
die (ev)
C
das
D
die (mv)

Slide 13 - Quiz

Welk lidwoord hoort bij
Schule (= de school)?
A
der
B
die (ev)
C
das
D
die (mv)

Slide 14 - Quiz

Welk lidwoord hoort bij
"Mädchen" (het meisje)
A
der
B
die (ev)
C
das
D
die (mv)

Slide 15 - Quiz

Welk lidwoord hoort bij
"Schüler" (de leerlingen)?
A
der
B
die (ev)
C
das
D
die (mv)

Slide 16 - Quiz

Wat zijn bezittelijke voornaamwoorden?
A
ik, jij, hij, wij, zij
B
mijn, jouw, jullie, uw

Slide 17 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord
uw
A
Ihr(e)
B
ihr(e)
C
dein(e)
D
euer(e)

Slide 18 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
mijn
A
sein(e)
B
ihr(e)
C
mein(e)
D
dein(e)

Slide 19 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
zijn
A
sein(e)
B
ihr(e)
C
mein(e)
D
dein(e)

Slide 20 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
haar
A
sein(e)
B
ihr(e)
C
mein(e)
D
dein(e)

Slide 21 - Quiz

Bezittelijke voornaamwoord
(mijn) ......... Zimmer (o)
A
dein
B
meine
C
mein
D
meine

Slide 22 - Quiz

bezittelijke voornaamwoord
(jullie) .... Suppe
A
euer
B
eure

Slide 23 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord
....... Hobbys (mv)
A
sein
B
seine

Slide 24 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
jouw _______ Schwester
A
ihre
B
ihr
C
dein
D
deine

Slide 25 - Quiz

Bezittelijke voornaamwoorden
(mijn) ......... Mutter
A
mein
B
meine

Slide 26 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord
haar (Hund)
A
sein
B
ihr
C
mein
D
dein

Slide 27 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord
..... Freund (m)
A
mein
B
meine

Slide 28 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: uw ______ Haus
A
Ihr
B
Ihre
C
eure
D
euer

Slide 29 - Quiz

Hoe ver ben ik?
Ik snap het
Ik snap het een beetje
Ik snap het niet

Slide 30 - Poll