Lidwoorden - ein/eine - Bezittelijke Voornaamwoorden

1 / 18
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Vandaag (Heute)

  • SO. Klaar? Start met H5.  5.1 + 5.2
  • Bezittelijke voornaamwoorden bespreken.
  •  Extra opdracht voor pluspunt. 

Slide 2 - Slide

Klaar met SO?

Opdracht:

Beschrijf je schooldag. 
  • Gebruik de woorden van H4
  • Gebruik dan 5x het werkwoord haben.
  • Introduceer jezelf. (Vergeet je klas niet te melden)
  •  Stuur je dagbeschrijving naar yjimenez@melanchthon.nl

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Frau (v)
Mann (m)
Kind (o)
Kinder (mv)
Combineer het lidwoord met het zelfst.naamwoord
der
die
die
das
ein
ein
eine
keine

Slide 5 - Drag question

Wanneer krijg je achter het bezittelijk voornaamwoord een extra E ?
A
mannelijk / der
B
vrouwelijk / die
C
onzijdig / das
D
meervoud / die

Slide 6 - Quiz

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Was ist sein Name ?
A
Was
B
ist
C
sein
D
Name

Slide 7 - Quiz

Het bezittelijk voornaamwoord wordt op dezelfde manier vervoegd als "ein"
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

LINKS:
sleep het  bezittelijk voornaam-
woord
naar de 
juiste vertaling

RECHTS:
Sleep de juiste uitgang naar het zelfstandig- naamwoord
mijn
haar
onze
jouw
Läden (mv)
Verkäuferin (v)
Kunde (m)

ihr

mein

dein

unser

eine

ein


Keine

Slide 9 - Drag question

du
wir
hij
ich
es
Sie
ihr
wer
sie (ev)
sie (mv)
ik
jij
er
zij (ev)
het
wie
u
zij (mv)
jullie
wij

Slide 10 - Drag question

Bezittelijk voornaamwoord
Kies het juiste antwoord.
[onze] ... Lehrerin
A
unser
B
unsere

Slide 11 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
[mijn] ... Vater
A
mein
B
meine

Slide 12 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord
Wat is de betekenis van 'jouw'?
A
mein / meine
B
dein / deine
C
sein / seine
D
ihr / ihre

Slide 13 - Quiz

Dies ist (mijn)…...Buch (o)


A
meine
B
meiner
C
meines
D
mein

Slide 14 - Quiz

vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

Maaike ist (haar)... Freundin (v).
A
meine
B
seine
C
ihre
D
eure

Slide 15 - Quiz

vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

Ist das ( uw).... Fahrrad (o)?
A
ihr
B
Ihre
C
ihre
D
Ihr

Slide 16 - Quiz

Vervoeg het bezittelijk voornaamwoord:
Er ist (mijn)…...Vater (m)


A
meine
B
meiner
C
meines
D
mein

Slide 17 - Quiz

vertaal het bezittelijk voornaamwoord

Das sind (onze) .... Eltern (mv)
A
meine
B
dien
C
ihre
D
unsere

Slide 18 - Quiz