18_02 Beeldspraak

TG2D
Welkom
1 / 44
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

TG2D
Welkom

Slide 1 - Slide

Leerdoel 
Aan het eind van deze les heb je begrepen welke onderdelen je bij leesvaardigheid moet verbeteren, heb je spelling herhaald en herken je beeldspraak.

Slide 2 - Slide

Programma


  • uitleg beeldspraak
  • bespreking toets leesvaardigheid
  • herhaling van grammatica, werkwoordspelling







    Slide 3 - Slide

    Huiswerk
    - Boek Zes seconden uit
    - Opdracht 2, 3 en 4 van werkwoordspelling Hst 5

    Slide 4 - Slide

    Vorige week zag ik mijn neef bij het station.
    Wat is het lijd.vw?
    A
    vorige week
    B
    mijn neef
    C
    bij het station
    D
    ik

    Slide 5 - Quiz

    Vorige week zag ik mijn neef bij het station.
    Wat is het meew. voorwerp?
    A
    vorige week
    B
    mijn neef
    C
    bij het station
    D
    er staat geen meew.vw

    Slide 6 - Quiz

    Vorige week zag ik mijn neef bij het station.
    Wat is de bijw. bepaling?
    A
    vorige week & bij het station
    B
    vorige week
    C
    bij het station
    D
    er staat geen bijw.bep

    Slide 7 - Quiz

    Ik ga naar huis omdat ik moet hockeyen.
    Wat is de Hoofdzin (hz) en wat de Bijzin (bz)?
    A
    hz: Ik ga naar huis hz omdat ik moet hockeyen
    B
    hz: Ik ga naar huis bz omdat ik moet hockeyen
    C
    bz: Ik ga naar huis hz omdat ik moet hockeyen
    D
    bz: Ik ga naar huis bz: omdat ik moet hockeyen

    Slide 8 - Quiz

    Maak zelf een zin die begint met een onderschikkend voegwoord en eindigt met een hoofdzin.

    Slide 9 - Open question

    "Het regent en hagelt hard."
    Welke woordsoort is 'het'?
    A
    lidwoord
    B
    bezittelijk voornaamwoord
    C
    persoonlijk voornaamwoord
    D
    werkwoord

    Slide 10 - Quiz

    "Ik geef hun boek terug."
    Welke woordsoort is 'hun'?
    A
    lidwoord
    B
    bezittelijk voornaamwoord
    C
    persoonlijk voornaamwoord
    D
    werkwoord

    Slide 11 - Quiz

    "Het gouden ringetje lag in de vensterbank."
    Wat is "gouden"?
    A
    bijv. nw
    B
    stoff. bijv.nw
    C
    werkwoord
    D
    zelfst. nw

    Slide 12 - Quiz

    "In New York nemen we altijd een taxi."
    Wat is New York?
    A
    zelfst. nw
    B
    pers. vnw
    C
    bezitt. vnw
    D
    bijv. nw

    Slide 13 - Quiz

    In .... groeien veel sinaasappels.
    A
    Zuidspanje
    B
    Zuid-Spanje
    C
    Zuid Spanje

    Slide 14 - Quiz

    Deze .... werkt in het UMC in Utrecht.
    A
    keel, neus en oorarts
    B
    keelarts en neus- en oorarts
    C
    keel-, neus- en oorarts

    Slide 15 - Quiz

    Die .... zijn te koop bij de Hema.
    A
    kant-en-klaarpakketten
    B
    kant en klaar pakketten
    C
    kant- en klaarpakketten

    Slide 16 - Quiz

    Hoe maak je één woord van 'plant' en 'voeding' ?
    A
    plantvoeding
    B
    plant-voeding
    C
    plantenvoeding

    Slide 17 - Quiz

    Welke zin bevat de juiste leestekens?
    A
    "Heb je even tijd voor me", vroeg ze, "of ga je al?"
    B
    "Heb je even tijd voor me?" vroeg ze. "Of ga je al."
    C
    "Heb je even tijd voor me?" vroeg ze, "of ga je al?"
    D
    "Heb je even tijd voor me?" Vroeg ze. "Of ga je al?"

    Slide 18 - Quiz

    Herschrijf de zin zonder fouten:
    s'Middags geef ik vaak bijles, vooral op Woensdag.

    Slide 19 - Open question

    ".... hem tegen!", riep de vrouw radeloos.
    A
    Houdt
    B
    Houd
    C
    Hout
    D
    Houden

    Slide 20 - Quiz

    De .... (1) stad werd ...(2) door Julius Caesar.
    A
    1 : verwoestte 2 : veroverd
    B
    1 : verwoeste 2 : veroverd
    C
    1 : verwoestte 2 : verovert
    D
    1 : verwoesten 2 : verovert

    Slide 21 - Quiz

    Hoe vaak ....[gebeuren] het niet
    dat hij je ...[verraden]?
    A
    gebeurd verraad
    B
    gebeurt verraad
    C
    gebeurt verraadt
    D
    gebeurdt verraadt

    Slide 22 - Quiz

    Wat is beeldspraak?
    ....

    en waarom zou je die willen herkennen?

    Slide 23 - Slide

    Beeldspraak

    Vergelijking - metafoor - personificatie 

    Slide 24 - Slide

    Lesdoel

    Aan het eind van de les kun je:

    - beeldspraak herkennen

    - beeldspraak benoemen



    Slide 25 - Slide

    Slide 26 - Video

    Vormen van beeldspraak

    - vergelijking

    - metafoor

    - personificatie



    Let op: beeldspraak is altijd figuurlijk bedoeld!

    Slide 27 - Slide

    Vergelijking

    Bij een vergelijking vergelijk je twee
    dingen (object en beeld) met elkaar.








    Slide 28 - Slide

    Voorbeelden van vergelijkingen

    • Hij (object) is zo rood als een kreeft (beeld) geworden door de zon.
    • Hij wordt vergeleken met een kreeft
    • Jouw kamer (object) lijkt wel een zwijnenstal (beeld).
    • Jouw kamer wordt vergeleken met een zwijnenstal.

    Slide 29 - Slide

    Metafoor

    Een metafoor lijkt op een vergelijking,
    alleen staat het object nu niet meer in de zin, maar alleen het beeld.


    Slide 30 - Slide

    Voorbeelden metafoor

    • Wat een zwijnenstal (beeld) is het hier.
    Zwijnenstal is het beeld dat gebruikt wordt om aan te geven dat het een grote troep is.
    Wat er precies een troep is, staat nu niet in de zin.
    • Let op: veel spreekwoorden zijn metaforen: 
    • Het geld groeit me niet op de rug.
    • De kogel is door de kerk.





    Dat
    schaap(beeld) heeft zich laten beetnemen.



    Dat
    schaap staat voor een dom persoon. Wie het precies is, staat niet in de zin.



    Slide 31 - Slide

    Personificatie

    Met een personificatie geef je een menselijke eigenschap aan iets wat geen mens is.


    Slide 32 - Slide

    Voorbeelden personificatie

    • Zachtjes fluisteren de bomen haar naam.
    • Bomen kunnen niet fluisteren, dat is een menselijke eigenschap.
    • Soms lacht de toekomst je toe.
    • De toekomst kan niet lachen, dat is een menselijke eigenschap. 




    Soms
    lacht de toekomst je toe.



    De
    toekomst kan niet lachen, dat is een menselijke eigenschap.

    Slide 33 - Slide

    Metonymie
    Bij een metoniem is er een bijzonder verband tussen object en beeld, maar dat is géén overeenkomst.
    Dat is wel: 
    • pars pro toto (deel ipv geheel): "neuzen tellen" ipv personen
    • geheel ipv deel: "Nederland heeft gewonnen" ipv het Nederlandse schaatsteam
    • producent ipv product: "een Samsung" ipv een telefoon



    Slide 34 - Slide

    Waar vind je deze beeldspraak? 
    personificatie
    vergelijking
    metafoor



    En waarom leer je dit? zie opdrachten Nw Ned

    Slide 35 - Slide

    Volgende week: School der Poëzie
    • gastdocent twee lessen in onze klas (volgende week)
    • jullie leren zelf gedichten te schrijven
    • de mooiste gedichten worden uitgekozen
    • Bijeenkomst in TEA-3 Poëzierevue (optreden met poëzie, zang, dans en leuke acts): 14 maart 11.00 uur

    Slide 36 - Slide

    Slide 37 - Slide

    Papier is geduldig
    timer
    0:15
    A
    vergelijking
    B
    metafoor
    C
    personificatie

    Slide 38 - Quiz

    Pieter is als een sluwe vos te werk gegaan.
    timer
    0:15
    A
    Vergelijking
    B
    Personificatie
    C
    Metafoor

    Slide 39 - Quiz

    Zo'n etterbak moet streng gestraft worden.
    timer
    0:15
    A
    Personificatie
    B
    Metafoor
    C
    Vergelijking

    Slide 40 - Quiz

    Annie kwam aanrijden in haar koekblik is een ....?
    timer
    0:15
    A
    Vergelijking
    B
    Personificatie
    C
    Metafoor

    Slide 41 - Quiz

    Geef een zin waarin je beeldspraak verwerkt

    Slide 42 - Open question

    Bespreking van de toets leesvaardigheid


    - al je spullen van tafel
    - telefoon in je tas

    Slide 43 - Slide

    Wat heb je onthouden van de vorige lessen? 
    spelling, grammatica

    Naar de toets

    Slide 44 - Slide