Trede 21 - de hoofdgedachte

Welkom

Leesvaardigheid


Hoofdgedachte, tekstdoel
en structuur
Nederlands
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom

Leesvaardigheid


Hoofdgedachte, tekstdoel
en structuur
Nederlands

Slide 1 - Slide

Lesprogramma
  1. Uitleg (10 min)
  2. Leestekst + vragen maken (30 min)
  3. Afsluiting (5 min)

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • weet je welke tekstdoelen er zijn. 

  • kun je uitleggen wat het verschil is tussen het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst. 

  • kun je zelfstandig het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst bepalen. 

  • ken en herken je de structurerende elementen die schrijvers kunnen gebruiken. 
  • kun je aan de talige middelen het tekstdoel herkennen. 

Slide 3 - Slide

Hoe vind je de hoofdgedachte van een tekst?

Slide 4 - Open question

De hoofdgedachte
De hoofdgedachte is een heel korte samenvatting in één zin. Het is het belangrijkste wat de schrijver wil vertellen. 

  • De hoofdgedachte = het onderwerp + dat wat daarover verteld wordt.  

  • Om de hoofdgedachte te formuleren moet je dus eerst het onderwerp bepalen

  • Het onderwerp = waar de tekst over gaat. Dat kun je vaak met één of enkele woorden zeggen.

Slide 5 - Slide

Hoe vind je het onderwerp van een tekst?

Slide 6 - Open question

Het onderwerp
Het onderwerp van een tekst vind je door te letten op: 

  1. de kop 
  2. de eerste zin of de eerste alinea 
  3. een illustratie bij de tekst 
  4. tussenkopjes en vetgedrukte of onderstreepte woorden in de tekst 

Slide 7 - Slide

Dus het onderwerp van een tekst is waar de tekst over gaat en de hoofdgedachte van een tekst is wat de schrijver van die tekst de lezer duidelijk probeert te maken.

Slide 8 - Slide

Waar vind je de hoofdgedachte?

  • Meestal in de eerste alinea of in het slot van een tekst. 

  • De hoofdgedachte hoeft niet letterlijk in de tekst te staan. 

  • Let op! Twee teksten met hetzelfde onderwerp kunnen heel goed twee verschillende hoofdgedachtes hebben.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Strucuur
Een schrijver wil een duidelijke, leesbare tekst scrhijven en brengt structuur aan door structurerende elementen te gebruiken:

  • Kop / titel
  • Ondertitel
  • Tussenkopje(s)
  • Citaten
  • Tekst- en alinea-indeling (inleiding-kern-slot).
  • Tekstverbanden (signaalwoorden)
  • Tekstvakken
  • Kolommen
  • Talige middelen

Slide 11 - Slide

Talige middelen
  • Je herkent het tekstdoel van een tekst onder meer aan de taal die een schrijver gebruikt: de talige middelen.

  • Per tekstdoel verschillende talige middelen die een schrijver inzet.

  • Door de talige middelen probeert de schrijver zijn doel te bereiken.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Trede 21 - Lezen wil van de schrijver


  • Leerlingen wit - maken 'bepaal de hoofgedachte'
  • Leerlingen blauw - maken ' achterhaal de hoofdgedachte' (let op de tekst uit de Volkskrant werkt niet). 
  • Klaar? Maak de leesopdracht (portal - presentatie - lezen) en lever deze in via de ELO. 

Slide 14 - Slide

Trede 21 
Leerdoelen
  • Leerdoel 1: Je kunt de hoofgedachte (en het doel) van een tekst bepalen, zodat je een beter beeld krijgt van de bedoeling van de tekst.
  • Leerdoel 2: Je kunt de betekenis van moeilijke woorden in een tekst achterhalen, zodat je teksten beter kunt begrijpen.
  • Leerdoel 3: Je kunt een zakelijke brief schrijven aan de hand van een schrijfplan, zodat je op een juiste manier kunt communiceren in het dagelijks leven.
  • Leerdoel 4: Je kunt beeldspraak in gedichten (en andere teksten) herkennen en begrijpen, zodat je dit in het dagelijks leven herkent en kunt gebruiken om jezelf uit te drukken.
  • Leerdoel 4: Je kunt gedichten analyseren op versvorm, rijm, beeldspraak en stijlfiguren, zodat je letterlijk en figuurlijk taalgebruik in het dagelijksleven beter kunt herkennen.

Slide 15 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • weet je welke tekstdoelen er zijn. 

  • kun je uitleggen wat het verschil is tussen het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst. 

  • kun je zelfstandig het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst bepalen. 

  • ken en herken je de structurerende elementen die schrijvers kunnen gebruiken. 
  • kun je aan de talige middelen het tekstdoel herkennen. 

Slide 16 - Slide

Schrijf 2 dingen op die je deze les hebt geleerd

Slide 17 - Open question

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 18 - Open question