Verzorgingsstaat A5 H6

Verzorgingsstaat H6 
1 / 14
next
Slide 1: Slide
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Verzorgingsstaat H6 

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Lynn heeft een jaarcontract bij een reisorganisatie. Vlak voordat haar contract afloopt, krijgt ze te horen dat ze in vaste dienst mag blijven. Welke functies van arbeid staan hierbij centraal?
A
Zekerheid en waardering
B
Zekerheid en de kans op sociale contacten
C
Waardering en de kans op zelfontplooiing
D
Zelfrealisatie en lichamelijke behoeften

Slide 4 - Quiz

Bedenk een maatschappelijke gevolg voor een samenleving waarin de sociale ongelijkheid erg groot is. Leg je antwoord uit.

Slide 5 - Open question

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Opdracht (5 min.)
Lees het stuk onder het kopje 'werkeloosheid' op blz. 235

Slide 8 - Slide

Welke hoort er niet bij?
Je bent werkeloos als je:
A
tussen de 15 en 75 jaar bent
B
niet werkt of minder dan twaalf uur per week werkt
C
actief op zoek is naar een baan van twee uur per week of meer.
D
ingeschreven staat als werkzoekende bij UWV

Slide 9 - Quiz

Frictiewerkeloosheid 
Seizoenswerkeloosheid 
Structurele werkeloosheid 
Conjuncturele werkeloosheid 
Iemand is na afronding van zijn studie een aantal maanden op zoek naar werk.

Doordat elektronica in het buitenland goedkoper kan worden geproduceerd, raken Nederlandse werknemers hun baan kwijt.

Iemand raakt werkloos doordat zijn werkgever door de economische neergang klanten verliest.

Iemand werkt in de horeca waardoor er in de zomer meer werk is.

Slide 10 - Drag question

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Controlevraag:
I. Door de ICT verdwijnen er traditionele banen, maar verschijnen er ook nieuwe banen en beroepen.
II. De groei van het aantal zzp’ers is een gevolg van de flexibilisering van de arbeidsmarkt.

A
I is juist, II is onjuist
B
I en II zijn beiden juist
C
I is onjuist, II is juist
D
I en II zijn beiden onjuist

Slide 14 - Quiz