1MH avoir

vertaal: j'ai
A
jij hebt
B
jullie hebben
C
ik heb
D
hij heeft
1 / 19
next
Slide 1: Quiz
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

vertaal: j'ai
A
jij hebt
B
jullie hebben
C
ik heb
D
hij heeft

Slide 1 - Quiz

vertaal: j'ai
A
jij hebt
B
jullie hebben
C
ik heb
D
hij heeft

Slide 2 - Quiz

le verbe AVOIR
Aan het einde van deze les ken je alle facetten omtrent het werkwoord avoir in de présent (tegenwoordig tijd).

Slide 3 - Slide

Verbe AVOIR

Slide 4 - Slide

Verbe AVOIR
(hulp-) werkwoord
onregelmatig
hebben



Slide 5 - Slide

vertel iets over le verbe AVOIR

Slide 6 - Mind map

vertaal: avoir
A
zijn
B
hebben
C
gaan
D
maken

Slide 7 - Quiz

vertaal: avoir
A
zijn
B
hebben
C
gaan
D
maken

Slide 8 - Quiz

vertaal: avoir
A
zijn
B
hebben
C
gaan
D
maken

Slide 9 - Quiz

vertaal: il a
A
jij hebt
B
jullie hebben
C
ik heb
D
hij heeft

Slide 10 - Quiz

vertaal: vous avez
A
jij hebt
B
jullie hebben
C
ik heb
D
hij heeft

Slide 11 - Quiz

Vertaal: hebben
A
être
B
avoir
C
aller
D
faire

Slide 12 - Quiz

Vertaal: elles ont
A
wij hebben
B
u heeft
C
jij hebt
D
zij hebben

Slide 13 - Quiz

Vertaal: ils ont
A
wij hebben
B
u heeft
C
jij hebt
D
zij hebben

Slide 14 - Quiz

Vertaal: vous avez
A
wij hebben
B
u heeft
C
jij hebt
D
zij hebben

Slide 15 - Quiz

Nu heb je goed geoefend met de vervoegingen die horen bij het werkwoord AVOIR

Slide 16 - Slide

Vertaal: J'ai un chien.

Slide 17 - Open question

Vertaal: Jij hebt een hond.

Slide 18 - Open question

Wil je meer weten?
Kijk in je boek op pagina 48, 49 of 55.

Slide 19 - Slide