Geldzaken - Consumptief krediet

Hoe heet het bedrag dat je betaald aan de verzekeraar om verzekerd te zijn?
A
Premie
B
Claim
C
Schadevergoeding
D
Geldsom
1 / 16
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Hoe heet het bedrag dat je betaald aan de verzekeraar om verzekerd te zijn?
A
Premie
B
Claim
C
Schadevergoeding
D
Geldsom

Slide 1 - Quiz

This item has no instructions

Er zijn twee soorten particuliere verzekeringen, welke hoort er niet bij
A
schadeverzekering
B
zorgverzekering
C
levensverzekering

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

Elgin heeft niet super goed gespaart maar wil wel een auto kopen. Hij koopt een auto die hij maandelijks afbetaald. Als hij alle termijnen heeft afbetaald is de auto zijn eigendom. Hier is sprake van....
A
Huurkoop
B
Doorlopend krediet
C
Leasen
D
rekening-courantkrediet

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer ben je eigenaar bij leasing?
A
Bij levering
B
Als alle termijnen zijn betaald
C
Nooit
D
Als het contract afloopt

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Hieronder staan beweringen over huurkoop en leasing.

Welke bewering is juist? Kies uit onderstaande mogelijkheden:

A
Bij huurkoop wordt de koper eigenaar bij de levering.
B
Bij leasing ben je eigenaar als het contract afloopt.
C
Bij leasing leen je niets.
D
Huurkoop is een vorm van huur.

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Een maandtermijn bestaat uit .....
A
rente
B
aflossing en rente
C
termijn en rente
D
aflossing

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Wat is géén vorm van consumptief krediet?
A
Hypotheek
B
Creditcard
C
Persoonlijke lening
D
Huurkoop

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Pak je rekenmachine!

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Lening in euro's: € 5.000
Looptijd 24 mnd: maandtermijn € 225
Hoeveel euro zijn de kredietkosten?
A
€ 225
B
€ 400
C
€ 5.400
D
€ 5.000

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Bereken het interestbedrag in de tweede maand bij een leenbedrag van € 10.000.
A
€ 111,01
B
€ 79,06
C
€ 118,94
D
€ 172,38

Slide 10 - Quiz

Interest eerste maand = 0,008 x 10.000 = 80
Aflossing eerste maand = 198 – 80 = 118
Schuld begin tweede maand = 10.000 – 118 = 9.882
Interest tweede maand = 0,008 x 9.882 = € 79,06
€ 50.000 lenen, 6% rente per jaar.
Aflossing lineair in 20 jaartermijnen.
Wat is de aflossing per jaar?
A
€ 3.000
B
€ 5.000
C
€ 2.500
D
€ 5.500

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Er is een annuïteitenlening van €100.000 en de annuïteit is 12.456 per jaar. De looptijd is 10 jaar. Wat is het totale bedrag aan rente dat je betaalt?
A
100.000
B
12.456
C
24.560
D
10.000

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Hoeveel is de annuiteit?
Jaar
Beginschuld
Aflossing
Rente
Eindschuld
1
€360.000
€8.464,58
€8.280
€351.535,42
2
€351.535,42
€8.659,27
€8.085,31
€342.876,15
Jaar
Beginschuld
Aflossing
Rente
Eindschuld
1
€360.000
€8.464,58
€8.280
€351.535,42
2
€351.535,42
€8.659,27
€8.085,31
€342.876,15
Jaar
Beginschuld
Aflossing
Rente
Annuiteit
Eindschuld
1
€360.000
€8.464,58
€8.280
...
€351.535,42
2
€351.535,42
€8.659,27
€8.085,31
...
€342.876,15
A
€8.464,58
B
€16.744,58
C
€351.535,42
D
€17.123.85

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wat is huurkoop?
A
in 1 x alles betalen
B
betalen in termijnen
C
het betalen van de rente
D
een huurhuis kopen

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Als iemand een product koopt dat hij in termijnen betaalt, maar waarvan hij al meteen eigenaar is, noemt men dit
A
koop op afbetaling
B
financial lease
C
huurkoop
D
uitgestelde betaling

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Bij welke hypotheekvorm los je een steeds groter bedrag af?
A
Lineaire hypotheek
B
Annuïteitenhypotheek

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions