This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
2 kgt Les 1
Slide 1 - Slide
Planning
week 1: 6.2 opdrachten en leestaak
week 2: herhaling Lezen H1 t/m 6
week 3: leestoetsje
week 4: afsluiten
Slide 2 - Slide
Onderwerp en deelonderwerp
Onderwerp = waar de tekst over gaat
Deelonderwerp = waar een deel van de tekst (één of meer alinea's) over gaat.
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren
Slide 9 - Quiz
Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren
Slide 10 - Quiz
Wat is het tekstdoel?
Slide 11 - Slide
Verwijswoorden
Verwijswoorden verwijzen naar één of meer woorden in de tekst en soms zelfs naar een hele zin.
Stel een vraag die begint met Wie, Wat, Waar of Welk(e).
Slide 12 - Slide
Verwijswoorden
Hoe vaak heb jij al een flesje water op school of in de supermarkt gekocht? Te vaak waarschijnlijk. Eerlijk is eerlijk: ik maak me er ook schuldig aan.
Aan wat maak ik me ook schuldig?
Te vaak flesjes water op school of in de supermarkt kopen.
Slide 13 - Slide
Waarnaar verwijst "het"? Het onderzoek naar het coronavirus is in volle gang. Het schiet alleen nog niet erg op.
A
het onderzoek
B
het coronavirus
C
het onderzoek naar het coronavirus
D
de volle gang
Slide 14 - Quiz
Waarnaar verwijst "hij"? De nieuwe app Aware helpt alleenstaande ouderen om heel eenvoudig aan de familie te laten weten hoe het gaat. Hij werkt als volgt.
A
de nieuwe app
B
de nieuwe app Aware
C
alleenstaande ouderen
D
de familie
Slide 15 - Quiz
Waarnaar verwijst "ze"? Kijk zelf eens in kringloopwinkels als je tijd hebt. Ze staan vol met leuke spullen.
Slide 16 - Open question
Waarnaar verwijst "hij"? Daarom maakte de wetenschapper van het levende oog iets elektronisch. Licht weerkaatst eerst op een voorwerp, valt dan in de ooglensjes en wordt in stroompjes doorgestuurd naar de hersenen die het insect bijsturen. Al die stapjes beschreef hij in wiskundige formules.
Slide 17 - Open question
Mening en argument
Als je vertelt wat jij ergens van vindt, dan geef je je mening. Met een argument maak je duidelijk waarom je iets vindt.
Ik vind het fijn dat ik weer naar school mag, want nu kan ik mijn klasgenoten weer zien.