maatschap H3 Politiek

POLITIEK
1 / 45
next
Slide 1: Slide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

POLITIEK

Slide 1 - Slide

Wat is politiek?
A
Keuzes maken en besluiten nemen
B
Alles wat we doen en alle regels
C
de gemeente bellen om te klagen
D
opkomen voor je eigen belangen

Slide 2 - Quiz

Alle politici en ambtenaren samen noemen we
A
de regering
B
het kabinet
C
de overheid
D
de staten generaal

Slide 3 - Quiz

ls inwoners zelf mogen stemmen over een nieuwe wet of een lastig politiek probleem dan noem je dat
A
directe democratie
B
indirecte democratie
C
parlementaire democratie
D
rechtsstaat

Slide 4 - Quiz

Een volksstemming over een belangrijk onderwerp is
A
een indirecte democratie
B
een referendum
C
een Tweede Kamer verkiezing
D
een parlementaire democratie

Slide 5 - Quiz

Wie zitten er in de Tweede Kamer
A
ministers en staatssecretarissen
B
gekozen politieke partijen
C
regeringspartijen
D
kabinet en regering

Slide 6 - Quiz

Welke politieke richting vindt een actieve overheid belangrijk?
A
Rechtse partijen
B
Middenpartijen
C
Linkse partijen

Slide 7 - Quiz

Welk woord moet op de puntjes worden ingevuld?
De politieke partijen in Nederland kun je verdelen in verschillende.........
A
christelijke partijen
B
politieke stromingen
C
populisten
D
Sociaal-democratische partijen

Slide 8 - Quiz

Hoe noem je de politieke partijen die geen mensen in de regering hebben?
A
coalitie
B
kabinet
C
staten general
D
oppositie

Slide 9 - Quiz

Welke partij hoort bij het liberalisme?
A
SP
B
PVDA
C
VVD
D
CDA

Slide 10 - Quiz

Welke waarde past het best bij sociaal-democratische politieke partijen?
A
eerlijkheid
B
gelijkheid
C
vrijheid
D
harmonie

Slide 11 - Quiz

Politici die in hun programma zeggen dat zij "de wil van het volk" als uitgangspunt hebben noem je
A
Populisten
B
Sociaal - democraten
C
Christen- democraten
D
Liberalen

Slide 12 - Quiz

Politieke partijen die in hun programma uitgaan van het geloof noem je
A
Populisten
B
Sociaal - democraten
C
Christen- democraten
D
Liberalen

Slide 13 - Quiz

Wat vinden sociaal-democratische politieke partijen super belangrijk?
A
Zo min mogelijk regels
B
Gelijkheid
C
Vrijheid
D
Geloof

Slide 14 - Quiz

Rechtse politieke partijen benadrukken het belang van het handhaven van de rechtsregels.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quiz

Actief kiesrecht betekent dat iemand:
A
bij verkiezingen mag stemmen
B
de standpunten van politieke partijen goed kent.
C
een politieke partij mag oprichten
D
de standpunten van politieke partijen goed kent.

Slide 16 - Quiz

Wat is een coalitie?
A
Politieke partijen die samen een regering vormen
B
Politieke partijen die met wetsvoorstellen komen
C
De regering die bestaat uit koning en ministers
D
De Eerste en de Tweede Kamer samen

Slide 17 - Quiz

Wie zorgen ervoor dat de besluiten worden uitgevoerd in de gemeente?
A
Gemeenteraadsleden
B
Wethouders
C
Leiders van politieke partijen
D
Tweede Kamerleden

Slide 18 - Quiz

Linkse politieke partijen, zoals de .........
en de ..............
A
SP en Denk
B
PvdA en CDA
C
PvdA en Groenlinks
D
SP en SGP

Slide 19 - Quiz

Wie schrijven belangrijke afspraken in een regeerakkoord?
A
De ambtenaren
B
De koning
C
De politieke partijen in de Tweede Kamer
D
De ministers

Slide 20 - Quiz

Bij welke stroming past deze uitspraak?
“Mensen zijn zelf in staat hun doelen te bereiken.”


A
Het liberalisme.
B
De sociaal-democratie
C
De christen-democratie.
D
linkse politieke partijen

Slide 21 - Quiz

Wat is een kenmerk van een dictatuur?
A
Er zijn eerlijke verkiezingen.
B
Er zijn veel politieke partijen.
C
Kranten kunnen schrijven wat ze willen.
D
De politie of het leger pakt politieke tegenstanders op.

Slide 22 - Quiz

Welke politieke partijen staan voor vrijheid (economisch en persoonlijk)?
A
D66 en GroenLinks
B
PvdA en ChristenUnie
C
SP en PVV
D
PVV en VVD

Slide 23 - Quiz

Waarom werken politieke partijen in Nederland na de verkiezingen altijd samen en sluiten ze compromissen?
A
Omdat het in Nederland verboden is om als partij in je eentje alles te bepalen
B
Omdat dit een traditie is in Nederland
C
Omdat geen enkele partij de meerderheid van de zetels heeft na de verkiezingen
D
Omdat partijen het fijner en veiliger vinden om samen te werken: samen sta je sterker.

Slide 24 - Quiz

Het kabinet wordt gecontroleerd door:
A
De regering
B
Ministers
C
Het parlement
D
Europees Parlement

Slide 25 - Quiz

Mark Rutte maakt deel uit van:
A
het kabinet
B
De Staten-Generaal
C
Het parlement
D
De senaat

Slide 26 - Quiz

De wetgevende macht in Nederland ligt bij
A
Politie + ambtenaren
B
Regering+ Parlement
C
ministerraad +Kabinet
D
Ambtenaren + Kabinet

Slide 27 - Quiz

Het parlement heeft......... leden
A
150
B
75
C
225
D
250

Slide 28 - Quiz

Hoort bij de uitvoerende macht
A
Parlement
B
Rechter
C
Koning
D
Politie

Slide 29 - Quiz

Het parlement controleert de regering.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 30 - Quiz

Regering is....
A
Koning en Ministers
B
Koning en Parlement

Slide 31 - Quiz

Het recht om wetsvoorstellen te wijzigen. Alleen leden van de Tweede kamer hebben dit recht.
A
Recht van amendement
B
Recht van budget
C
Recht van enquête
D
Recht van initiatief

Slide 32 - Quiz

Welk recht hoort niet tot de controlerende taak van het Parlement
A
recht van interpellatie
B
vragenrecht
C
recht van initiatief
D
recht van budget

Slide 33 - Quiz

recht om ministers ter verantwoording te roepen
2de kamer mag een wetsvoorstel aanpassen.
De 2de kamer mag buiten de regering om zelf onderzoek te doen en mensen onder ede verhoren. 
recht om de begroting van het kabinet goed of af te keuren.
recht van budget

recht van interpellatie

recht van enquete 

recht van amendement 

Slide 34 - Drag question

De Tweede Kamer mag ook zelf wetsvoorstellen doen.
Dit is het:

A
recht van interpellatie.
B
motierecht.
C
recht van initiatief.
D
stemrecht.

Slide 35 - Quiz

De Kamerleden keuren een wetsvoorstel van een minister goed. Van welk recht maken de Kamerleden gebruik?
A
Recht van interpellatie
B
Vragenrecht
C
Recht van initiatief
D
Stemrecht

Slide 36 - Quiz

Een Kamerlid wil graag dat een minister in zijn wetsvoorstel een wijziging aanbrengt. Van welk recht maakt het Kamerlid gebruik?
A
Recht van interpellatie
B
Recht van amendement
C
Motierecht
D
Vragenrecht

Slide 37 - Quiz


Welke taak en welk recht worden hier benut door D66?
A
controlerende taak, recht van interpellatie
B
wetgevende taak, recht van amendement
C
wetgevende taak , recht van initiatief
D
controlerende taak, recht van initiatief

Slide 38 - Quiz

Welk recht hebben de eerste en tweede kamer?
A
Recht van amendement
B
Recht van initiatief
C
Recht van interpellatie

Slide 39 - Quiz

Het recht van interpellatie houdt in dat de Tweede Kamer:
A
een motie van wantrouwen tegen een minister mag indienen.
B
het recht heeft om een minister in een spoeddebat om uitleg te vragen.
C
wetsvoorstellen in mag dienen.
D
een wetsvoorstel van een minister mag afkeuren.

Slide 40 - Quiz

Nadat enkele criminelen tijdens hun verlof zijn ontsnapt, stelt een Kamerlid voor het vertrouwen in de minister van Justitie op te zeggen
A
Recht van initiatief
B
Recht van interpellatie
C
Recht van motie
D
Recht van enquête

Slide 41 - Quiz

De Tweede Kamer vindt dat de minister van Defensie de Kamer onvoldoende heeft geïnformeerd over de risico's van een vredesmissie
A
Recht van initiatief
B
Recht van interpellatie
C
Recht van motie
D
Recht van enquête

Slide 42 - Quiz

Een Kamerlid informeert bij de minister van Volksgezondheid waarom een bepaald medicijn niet wordt vergoed
A
Recht om vragen te stellen
B
Recht van interpellatie
C
Recht van motie
D
Recht van amendement

Slide 43 - Quiz

Een Kamerlid heeft een plan ontwikkeld waarbij criminele drugsverslaafden bij aanhouding direct verplicht moeten afkicken.
A
Recht van amendement
B
Recht van interpellatie
C
Recht van enquête
D
Recht van initiatief

Slide 44 - Quiz

Welk recht is onderdeel van de medewetgevende taak van de Kamer?
A
Recht van interpellatie
B
Recht van motie
C
Recht van parlementair onderzoek
D
Budgetrecht

Slide 45 - Quiz