Werkwoordspelling (herhaling)

(Mopperen) en (huilen) kwam de voetballer de kleedkamer in.

1. Mopperend en huilend
2. Mopperent en huilent
3. Mopperent en huilend

Sjaan (verhuizen) morgen en Job is gisteren (verhuizen).

1. verhuisD en verhuisT
2. verhuisT en verhuisD
3. verhuisT en verhuisT

Het gebeur.. regelmatig dat men fouten in de werkwoordspelling maakt.

1. gebeurd
2. gebeurdt
3. gebeurt

De (aanbranden) aardappels zijn weggegooid.

1. aangebranden
2. aangebrandde
3. aanbrandende
4. aangebrande

Mijn (intapen) enkel doet nog steeds pijn.

1. ingetapete
2. ingetapede
3. ingetapte
4. ingetapde

De (evacueren) kampen.

1. gëevacueerde
2. geëvacueerde
3. gëevacueerden
4. geëvacueerden

Vul de verleden tijd in!
Hij (deleten) de bestanden.

1. delete
2. deletete
3. delette
4. deletette

(vinden) alsjeblieft de bankpas terug!

1. vond
2. vind
3. vondt
4. vindt

Vul de tegenwoordige tijd in.
Die stukken (kopiëren) mijn secretaresse niet meer.

1. kopieert
2. kopieërt
3. kopiëren
4. kopieerde

De pas (stofzuigen) vloer lag onder de confetti.

1. stofgezogen
2. gestofzuigde
3. stofgezoge
4. stofgezuigde

TT.
De zangeres (zingen) een cover van Lady Gaga.

TT.
Marieke is ziek, ze (hoesten) heel veel.

TT.
(schilderen) mij toch eens een keer!

VT.
De katten (miauwen) van de honger.

VT.
Vorige keer (verven) ik mijn haar groen.

VT.
Vroeger (kaften) ik al mijn boeken nog netjes.

De daders van de inbraak zijn nog steeds niet (achterhalen).

1. achterhaald
2. achterhaalt

Onze kat heeft heel venijnig naar het bezoek (blazen).

1. geblaast
2. geblaasd
3. geblazen

Sorry, ik heb je naam niet (onthouden).