De student kan...
1. de structuur en functie van de drie macromoleculen (eiwitten, vetten, koolhydraten) benoemen.
2. De enzymbouw en werking toelichten, gericht op het dierlijk lichaam.
3. Toelichten wat essentiële nutriënten zijn en waar deze voor nodig zijn.
4. een voorbeeld geven van een herbivoor, omnivoor en carnivoor.
5. De vier stappen van vertering noemen en elke stap toelichten.
6. De gastrovasculaire holte met het maag-darmstelsel kunnen vergelijken.