W25 EN 2H Unit 7.1

1 / 47
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Activities this week
Aan het einde van de week ...
  • ...Heb je alles van unit 6 af en ingeleverd. 
  • ...Heb je schrijfopdrachten gedaan, waarmee je aantoont dat je comparisons, de future en bijwoorden/bijv. nw beheerst
  • ...Heb je 25 teksten in readtheory gelezen
  • Heb je een begin gemaakt met unit 7. 


Slide 2 - Slide

Goals today
Aan het einde van de les ...
...heb je een beeld van jouw niveau van unit 6
...heb je d.m.v. een schrijfopdracht laten zien in hoeverre je de future en comparisons beheerst.

Slide 3 - Slide

Finish selftest unit 6
Maak de complete selftest, als je dat nog niet gedaan had. 
Als je dat af hebt ga je naar de volgende slide. 

Slide 4 - Slide

Finish writing exercises
Maak de twee schrijfopdrachten van de afgelopen 2 weken. 
Stuur ze naar jouw docent.
Als je dat af hebt, ben je klaar voor vandaag.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Goals today
Aan het einde van deze les...

...heb je jouw schrijfvaardigheid verbeterd d.m.v. de schrijfopdracht van deze week 
...heb je aangetoond welk niveau je hebt op het gebied van adverbs en adjeticves
...heb je kennis gemaakt met de vocabulary van unit 7

Slide 8 - Slide

Writing week 25
Je gaat deze week een paar zinnen schrijven over iemand die je bewondert. Het doel van deze opdracht is: laten zien dat je bijwoorden en bijvoeglijke naamwoorden beheerst. Hiervoor ga je 15 zinnen opschrijven. Als je bijwoorden en bijvoegelijk naamwoorden in het Engels nog even wil opfrissen, kijk dan naar de volgende twee slides.
De eerste is een uitleg. De tweede zijn oefeningen. 

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Slide 11 - Link

Writing week 25
Je gaat als volgt te werk:

  1. kies een persoon die je bewondert. (Bijvoorbeeld een sporter, artiest, een familielid, historisch figuur)  
  2. Maak twee kolommen in een Word document (of op een blaadje).
  3. in de linker kolom beschrijf je in 7 zinnen het uiterlijk van de persoon, of de spullen die deze persoon gebruikt. Gebruik ook in elke zin minimaal één adjective (bijvoegelijk naamwoord) (vb: mijn moeder is heel klein, ze heeft mooie ogen, ze rijdt in een blauwe auto etc.).
  4. in de rechter kolom beschrijf je in 7 zinnen de activiteiten van deze persoon. Gebruik in elke zin minimaal één adverb (bijwoord)(vb: Messi scoort veel, hij rent hard, hij lacht leuk etc.).
  5. controleer of je hebt voldaan aan de opdracht.
  6. lever het in bij jouw docent.  

Slide 12 - Slide

eDition
Maak opdracht 1 t/m 6 van unit 7.1

Als je daarmee klaar bent, ben je klaar voor vandaag. 

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Repeat
Deze les ga je 2 dingen herhalen. 
De Past Simple (rode slides) en de Present Perfect (blauwe slides). 
Eerst per tijd een uitleg. 
Daarna opdrachten in eDition.

Slide 16 - Slide

Past Simple
You use the past simple when something happened in the past and is finished


Slide 17 - Slide

Past Simple - Regular Verbs
After a regular verb you put '-ed'

I walk -> I walked
He walks -> He walked
They walk -> They walked

Slide 18 - Slide

Past Simple - Regular verbs

Spelling:
Als een werkwoord eindigt op een medeklinker + -y, dan verandert de -y in -ie:

  • I carry - I carried

Let op, er verandert niets als het werkwoord eindigt op klinker + -y:

  • I play - I played

Als een werkwoord eindigt op -e, dan komt er in de past simple alleen een -d achter:

  • I live - I lived

In de past simple wordt de laatste medeklinker verdubbeld als er één klinker voor staat:

  • I drop - I dropped

Slide 19 - Slide

Past Simple - Irregular verbs
Some verbs in English are irregular, this means that in the past tense they don't get '-ed' at the end, but have their own form.

To write -> wrote; I wrote her a letter last week
to go -> went; He went to Italy last year
to make -> made: They made a very nice meal two days ago

Slide 20 - Slide

Past Simple - Irregular verbs
There are no rules for the irregular verbs, you just have to learn them by heart

Slide 21 - Slide

Past Simple - Questions/negations
Questions -> Did + entire verb
Did you walk to school yesterday?

Negations -> didn't + entire verb
You didn't walk to school yesterday.

Slide 22 - Slide

Past Simple - Signal word
In Dutch signal words are called 'signaal woorden'  

These word help you to see if something happened in the past
  • yesterday
  • last week
  • ten minutes ago
  • in 2007

Slide 23 - Slide

What is the past tense of: Help
A
helping
B
helped
C
helps
D
help'd

Slide 24 - Quiz

What is the past tense of: study
A
studyd
B
studyied
C
studyed
D
studied

Slide 25 - Quiz

What is the past tense of: buy
A
buyed
B
bought
C
boughd
D
bught

Slide 26 - Quiz

What is the past tense of: walk
A
walkt
B
wolked
C
wolk
D
walked

Slide 27 - Quiz

fill in: I ..... a sandwich yesterday.
A
eat
B
drink
C
drank
D
ate

Slide 28 - Quiz

Fill in: We ..... on holiday 2 years ago.
A
go
B
went
C
been
D
walked

Slide 29 - Quiz

Fill in: I ..... very happy yesterday.
A
am
B
is
C
was
D
were

Slide 30 - Quiz

You use a past simple when...
A
Something happend in the future
B
something happens every day
C
something happend in the past and is finished
D
something didn't happen yet.

Slide 31 - Quiz

Past Simple
Dit was de uitleg van de Past Simple.
Maak hierover straks opdracht 7 van lesson 7.1 in eDition.

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

PRESENT PERFECT
Gebruik Present Perfect:
1. iets is in het verleden begonnen en is nu nog aan de gang.
2. iets is in het verleden gebeurd en je merkt nu nog het resultaat.

Voorbeelden:
1. I have lived in New York for seven years now.
    Ik woon al zeven jaar in New York. --> in het verleden begonnen en nog steeds bezig.

2. I have painted the door.
     Ik heb de deur geschilderd. --> in het verleden gedaan en je merkt nu nog resultaat.

Slide 34 - Slide

SIGNAALWOORDEN - FIJNE JAS!
  • F   for - (nu) al
  • Y   yet - al (in vraagzinnen)
  • N   never - (nog) nooit
  • E   ever - ooit

  • J   just - net
  • A   already - al
  • S   since - sinds

Slide 35 - Slide

Hoe vorm je de Present Perfect?
A
stam + ED
B
het derde rijtje van de irregular verbs
C
stam + S bij he / she / it
D
has / have + voltooid deelwoord

Slide 36 - Quiz

Welke woorden zijn signaalwoorden voor de Present Perfect?
A
never / ever / for / since
B
was / were / been
C
however / although / always
D
when / how / always

Slide 37 - Quiz

Welke zin staat in de Present Perfect?
A
My cat finally caught the mouse.
B
His cat hasn't caught a mouse since last year.
C
My dog never catches anything.
D
Did you get caught?

Slide 38 - Quiz

Welke zin staat in de Present Perfect?
A
She goes home at 8 o'clock.
B
He fell off his bike.
C
She has eaten 3 sandwiches so far.
D
They worked all day yesterday.

Slide 39 - Quiz

Welke zin staat in de Present Perfect?
A
I love to cycle to school.
B
We often go to church.
C
They haven't seen him yet.
D
I didn't hear him come in.

Slide 40 - Quiz

Vul de juiste vorm in van de Present Perfect:

___ you ever ___ (live) in China before?
A
Have lived
B
Has lived

Slide 41 - Quiz

Vul de juiste vorm in van de Present Perfect:

My boyfriend ___ ___ (buy) me some
wonderful roses.
A
have bought
B
has bought
C
have buyed
D
has buyed

Slide 42 - Quiz

Vul de juiste vorm in van de Present Perfect:

The dogs ___ ___ (not - eat) anything for three days.
A
haven't ate
B
hasn't ate
C
haven't eaten
D
hasn't eaten

Slide 43 - Quiz

Vul de juiste vorm in van de Present Perfect:

I ___ ___ (be) home since 3 o'clock.
A
have be
B
has be
C
have been
D
has been

Slide 44 - Quiz

Present Perfect
Dit was de uitleg van de Present Perfect.
Maak hierover opdracht 8 van lesson 7.1 in eDition.

Slide 45 - Slide

Readtheory
Nu ga je checken of je 25 teksten hebt gelezen in Readtheory. 
Als je het elke week hebt bijgehouden moet je daar makkelijk aan komen. 
Zo niet? Dan heb je wel wat te doen :)
Als je dat hebt gedaan, ben je klaar voor deze week.

Slide 46 - Slide

See you

Slide 47 - Slide