Gerund - Present Perfect

Gerund
-ing vorm gebruikt als zelfstandig naamwoord
1 / 19
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Gerund
-ing vorm gebruikt als zelfstandig naamwoord

Slide 1 - Slide

We gebruiken de gerund
als onderwerp van een zin

'Travelling is my greatest passion'

Slide 2 - Slide

.... (play) football is my hobby.
A
To play
B
Playing

Slide 3 - Quiz

We gebruiken de gerund
na like, dislike, love, hate

'I hate walking home.'


Slide 4 - Slide

She hates ... (to learn) French.
A
Learning
B
To learn

Slide 5 - Quiz

We gebruiken de gerund
na feel, fear, hear, see, smell, watch

'You can hear the kids playing outside.'

Slide 6 - Slide

Can you smell the chef .... (to cook)?
A
Cooking
B
To cook

Slide 7 - Quiz

We gebruiken de gerund
na avoid, keep, mind, prefer, start, stop, en suggest

'I suggest you start studying soon!'

Slide 8 - Slide

After the signal, the children stopped.... (to shout).
A
Shouting
B
To shout

Slide 9 - Quiz

We gebruiken de gerund
na voorzetsels zoals at, on, in

'We arrived in Madrid after driving all night.'

Slide 10 - Slide

She's good at ... (to paint)
A
To paint
B
Painting

Slide 11 - Quiz

Present Perfect
Bestaat uit have/has + voltooid deelwoord

Signaalwoorden zoals:
already, always, ever, for, just, never, since, yet

Slide 12 - Slide

Gebruik de Present Perfect:
In verleden begonnen en nog bezig

'They have lived in Rotterdam since 2006.'

Slide 13 - Slide

We ... (to shop) at this store since it opened.
A
Are shopping
B
Have shopped
C
Had shop

Slide 14 - Quiz

Gebruik de Present Perfect:
wanneer iets in het verleden gebeurd is en je daar nu nog de effecten van ziet

'They have painted the house green.'

Slide 15 - Slide

The family ... (to buy) a house in Italy.
A
Has buyed
B
Bought
C
Has bought

Slide 16 - Quiz

Gebruik de Present Perfect:
om aan te geven dat je iets altijd wel of niet hebt willen doen

'I have never wanted to become a marine.'

Slide 17 - Slide

I .... (always - to think) she'd end up getting married!
A
Have always thought
B
Have always thinked
C
Always think

Slide 18 - Quiz

Let op!
Regelmatige werkwoorden
Have/has + stam + ed

Onregelmatige werkwoorden
Have/has + derde rijtje

Slide 19 - Slide