passé composé met avoir of être

1 / 26
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Net als in het Nederlands gebruik je om de passé composé in het Frans te maken een hulpwerkwoord ( être of avoir) en een voltooid deelwoord. 
Bij regelmatige werkwoorden doe je dat als volgt:

Donner - donné - j'ai donné  ( geven - gegeven- ik heb gegeven)

Entendre - entendu - il a entendu ( horen - gehoord - hij heeft gehoord)

Choisir - choisi - nous avons choisi ( kiezen - gekozen - wij hebben gekozen)

Slide 3 - Slide

Meestal komt het hulpwerkwoord ( hebben of zijn ) overeen met het hulpwerkwoord dat je in het Nederlands ook gebruikt. Maar helaas  zijn er ook een paar uitzonderingen. die moet je dus goed leren.

Voorbeelden van uitzonderingen:

Elle a été = zij is geweest  ( van être)
en

Vous avez commencé= jullie zijn begonnen ( van commencer)

Slide 4 - Slide

Sommige werkwoorden worden dus in het Nederlands met zijn vervoegd maar in het Frans met avoir.



Hierna volgt een slide waarop je ziet welke werkwoorden met être ( zijn) vervoegd worden.

Als het werkwoord met être wordt vervoegd dan richt het zich naar het onderwerp. 


Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Voorbeelden:

Il est tombé ( hij is gevallen)             elle est tombée


nous sommes restés  ( wij zijn gebleven)                        elles sont restées 

Slide 8 - Slide

De passé composé van 'faire'
De passé composé van 'avoir'
De passé composé van 'être' 
fait
été
eu

Slide 9 - Drag question

Présent / passé composé (être/avoir)
Ik ben geweest
Jij bent
Hij is
Zij heeft
Men heeft gehad
Wij hebben gehad
Jullie hebben 
Zij zijngeweest
Tu es
Elle a
il est
J'ai été
Elles ont été
Vous avez
On a eu
Nous avons eu

Slide 10 - Drag question

Tekst
Het werkwoord tomber vervoeg je in de passé composé met......
Het werkwoord chanter vervoeg je in de passé composé met....
Verreweg de meeste werkwoorden die in het Nederlands vervoegt met zijn, vervoeg je in het Frans met....
Het werkwoord avoir vervoeg je met....
Eén belangrijke uitzondering op die regel heb je geleerds in unité 1: het werkwoord être vervoeg je met....
être
avoir
être
avoir
avoir

Slide 11 - Drag question

hoeveel werkwoorden gebruik je om de passé composé te maken?
Bij vrouwelijke landennamen welke voorzetsel gebruik je ?
Bij mannelijke landennamen welke voorzetsel gebruik je ?
Alle namen van werelddelen zijn mannelijk of vrouwelijk?
Welke hulpwerkwoord gebruik je bij het voltooid deelwoord "été"?
Bij meervoudige landennamen welke voorzetsel gebruik je?
Bij namen van steden en dorpen welke voorzetsel gebruik je?
Wat is de voltooid deelwoord van avoir?
Wat is de voltooid deelwoord van être?
Nederland
Verenigde Staten
Bij "Verenigde Staten" welke voorzetsel gebruik je?
2
en
vrouwelijk
ou
aux
mannelijk
ou
aux
mes
de
eu
1
êtes
avoir
as
Etats-Unis
Pays-Bas
au
été
à
ont

Slide 12 - Drag question

Maak de vormen van de passé composé van het werkwoord tussen haakjes.
Je/j' (faire)
Tu (finir)
Elle (partir)
Nous (être)
Vous (attendre)
Ils (partir)
été
fini
partis
partie
fait
attendu
avons
avez
sont
as
est
ai

Slide 13 - Drag question

Présent avoir
Imparfait avoir
Passé composé avoir
Présent être
Imparfait être
passé composé être
Ils ont
On avait
Tu as eu
Vous êtes
Ils étaient
Nous avons été

Slide 14 - Drag question

présent
imparfait
passé composé
futur simple
ik gaf
ik geef
ik heb gegeven
ik zal geven

Slide 15 - Drag question

Werkwoorden op -er
Werkwoorden op -ir
Werkwoorden op -re
-er
-ir
-re
Uitgangen passé composé
é
Uitgangen passé composé
u
Uitgang passé composé
i
Verkopen
werken
vertrekken

Slide 16 - Drag question

Maak een zin met een passé composé.
ma
soeur
a
une
chanson
chanté

Slide 17 - Drag question

présent
imparfait
passé composé
je donne
je donnais
j'ai donné

Slide 18 - Drag question

Maak een zin met een passé composé.
mon
père
a
une
chanson
chanté

Slide 19 - Drag question

Sleep de vervoegingen naar het juiste vakje
Passé composé
Geen passé composé
Je regarde
Il parle
Ils ont parlé
Nous avons regardé
J'ai sauté
Nous sautons
Vous fermez
Vous avez fermé

Slide 20 - Drag question

préparait
proposait
a montré
était
a rencontré
avait
se sont mariés
passé composé
passé composé
passé composé
imparfait
imparfait
imparfait
imparfait

Slide 21 - Drag question

Le futur
L'imparfait
Passé composé
J'ai pu/ J'ai voulu
Je pouvais/ Je voulais

Slide 22 - Drag question

Passé composé
-er
j'ai
-re
tu as
être
il a
avoir
on a
-ir
nous avons
parlé
été
eu
perdu
fini

Slide 23 - Drag question

Aujourd'hui
Hier
Demain
Présent
passé composé
Futur

Slide 24 - Drag question

préparait
proposait
a montré
était
a rencontré
avait
se sont mariés
passé composé
passé composé
passé composé
imparfait
imparfait
imparfait
imparfait

Slide 25 - Drag question

Passé composé
-er
j'ai
-re
tu as
être
il a
avoir
on a
faire
nous avons
devoir
vous avez
recevoir
ils ont
parlé
été
eu
perdu
fait
reçu

Slide 26 - Drag question