I drink some coffee, she eats some salad, I would like some water, you take some fries. In het Nederlands zou je het woordje 'wat' erbij kunnen denken.
mnl
du
Je bois du café
vrl
de la
Elle mange de la salade
klinker/h
de l'
Je voudrais de l'eau
meerv.
des
Tu prends des frites
Slide 5 - Slide
Delend lidwoord
Let op:
In plaats van een delend lidwoord krijg je de/d' :
- (1) na een woord van hoeveelheid
- (2) na een ontkenning
Slide 6 - Slide
Delend lidw. --> de/d'
hoeveelheid
Exemple (1):
J'achète des pommes. -->
J'achète un kilodesde pommes.
J'achète beaucoupdes de pommes.
Slide 7 - Slide
Delend lidw. --> de/d'
ontkenning
Exemple (2):
Je mange de la viande. -->
Je ne mange jamaisde lade viande.
Tu ne prends pasde l' d'eau?
Slide 8 - Slide
Delend lidwoord
Let op !!!
Na de werkwoorden
aimer / adorer / détester / préférer
krijg je geen delend lidwoord maar een bepaald lidwoord (= le / la / l' / les)
Slide 9 - Slide
Delend lidwoord
Exemple:
J'aime dule poisson. = Ik houd van vis.
Ook bij ontkenning:
Je n'aime pasdele poisson. Ik houd niet van vis.
Slide 10 - Slide
Het delend lidwoord wordt vertaald naar het Nederlands.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 11 - Quiz
Wat is een delend lidwoord?
A
un, une
B
du, de la, de l', des
C
le, la, les
Slide 12 - Quiz
Welke uitspraak is fout over het "delend lidwoord"?
A
het geeft onbepaalde hoeveelheden aan
B
je gebruikt het na een getal
C
het bestaat niet in het Nederlands
D
'de l' staat voor een klinker of stomme h
Slide 13 - Quiz
Wanneer gebruik je in het Frans het delend lidwoord NIET?
A
bij onbepaalde hoeveelheden
B
wanneer er in het NL geen lidwoord staat
C
in de zin "ik heb veel geld"
D
in de zin "ik heb zakgeld"
Slide 14 - Quiz
Tu veux ... coca ?
Kies het juiste delend lidwoord.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des
Slide 15 - Quiz
Vul het juiste delend lidwoord in: Je mange ...... soupe.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des
Slide 16 - Quiz
Wat gebeurt er met het delend lidwoord na: een hoeveelheid / een ontkenning?
A
geen idee
B
er verandert niets
C
delend lidwoord verandert in de / d'
D
delend lidwoord verandert in le/la/l'/les
Slide 17 - Quiz
Welk delend lidwoord?
Je ne mange plus ........ viande.
A
de
B
d'
C
du
D
de la
Slide 18 - Quiz
Delend lidwoord Bij het ontbijt, drink ik melk
timer
1:00
A
Au petit-déjeuner, je bois lait
B
Au petit-déjeuner, je bois du lait
C
Au petit-déjeuner, je bois le lait
Slide 19 - Quiz
Vul het juiste delend lidwoord in: Je ne bois pas ...... eau.
A
de
B
de la
C
de l'
D
d'
Slide 20 - Quiz
Wat gebeurt er met het delend lidwoord na: aimer / adorer / préférer / détester ?
A
geen idee
B
er verandert niets
C
delend lidwoord verandert in de / d'
D
delend lidwoord verandert in le/la/l'/les
Slide 21 - Quiz
Vul het juiste delend lidwoord in: J'adore ...... frites.
A
de
B
des
C
du
D
les
Slide 22 - Quiz
Vul het juiste delend lidwoord in: Je prends ...... jus d'orange.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des
Slide 23 - Quiz
Je déteste _______ aubergine. (Kies het goede delend lidwoord)
A
du
B
l'
C
de l'
D
de
Slide 24 - Quiz
Deux kilos ....... pommes (Kies het goede delend lidwoord)