Tweede Wereldoorlog voor B2P
1 / 19
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Drag question
1923
1924
1929
1919
1933
1919-1933
1918
1921
timer
1:00
Hyperinflatie
Dawesplan
Beurskrach
Verdrag van Versailles
Rijksdagbrand
Weimar
Slide 3 - Drag question
Hoe noemden de Duitsers de definitieve oplossing voor het "Joodse probleem"?
A
Holocaust
B
Endlösung
C
Blitzkrieg
D
Kristallnacht
Slide 4 - Quiz
De rijksdagbrand vond plaats in
A
1932
B
1933
C
1934
D
1935
Slide 5 - Quiz
Wie is de minister van propaganda die opriep tot jodenhaat?
A
Himmler
B
Goebbels
C
Goering
D
Bormann
Slide 6 - Quiz
Vanaf wanneer was er sprake van een échte dictatuur?
A
1929
B
1932
C
1933
D
1940
Slide 7 - Quiz
De president van Duitsland die Hitler tot rijkskanselier benoemt is
A
Ludendorf
B
Von Papen
C
Tirpitz
D
Hindenburg
Slide 8 - Quiz
Na de rijksdagbrand voert Hitler de
A
machtigingswet in
B
verordeningswet in
C
noodwet in
D
verelendungswet in
Slide 9 - Quiz
Entartete Kunst - bepaal welke kunst entartet is.
Entartete kunst
Slide 10 - Drag question
Joden helpen onderduiken
A
Collaboratie
B
Accommodatie
C
Verzet
Slide 11 - Quiz
Een totale oorlog is een oorlog:
A
Waarbij veel landen zijn betrokken.
B
Waarin het hele volk wordt ingeschakeld.
C
Waarin zowel te land als ter zee wordt gevochten.
D
Waarin veel soldaten sneuvelen.
Slide 12 - Quiz
Hoeveel Joden zijn vermoord tijdens de Holocaust?
A
500.000
B
2 Miljoen
C
6 Miljoen
D
10 Miljoen
Slide 13 - Quiz
1: Operatie Barbarossa
2: D-Day
3: Invasie van Polen
4: Conferentie van München
5: Invoering machtigingswet
2: D-Day
3: Invasie van Polen
4: Conferentie van München
5: Invoering machtigingswet
A
1,2,3,4,5
B
3,4,5,1,2
C
4,5,3,2,1
D
5,4,3,1,2
Slide 14 - Quiz
Vrijwillig aanmelden bij het Duitse leger
A
Collaboratie
B
Accommodatie
C
Verzet
Slide 15 - Quiz
Geen producten kopen bij een NSB-winkelier
A
Collaboratie
B
Accommodatie
C
Verzet
Slide 16 - Quiz
Voedsel verkopen aan Duitse soldaten
A
Collaboratie
B
Accommodatie
C
Verzet
Slide 17 - Quiz
Wat is het verschil tussen concentratie- en vernietigingskampen?
Slide 18 - Open question
Bekijk de afbeelding. Welk woord moet er in het groene vak staan?
A
Duitsland
B
Nederland
C
Engeland
D
Frankrijk
