MEGA Klas 8: De Stad Geschiedenisdeel

MEGA Klas 8
De Stad
Vroege Middeleeuwen: Leenstelsel en domeinstelsel
1 / 46
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisAardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

MEGA Klas 8
De Stad
Vroege Middeleeuwen: Leenstelsel en domeinstelsel

Slide 1 - Slide

Tijdvak: Monniken en Ridders (500-1000)

Slide 2 - Slide

Wat weet je al van de Middeleeuwen?

Slide 3 - Mind map

De Vroege Middeleeuwen: een onveilige tijd!
In het jaar 476 valt het Romeinse Rijk uit elkaar...
Uiteengevallen door Germaanse volksverhuizingen

Slide 4 - Slide

De Vroege Middeleeuwen: een onveilige tijd!
Na ondergang West-Romeinse Rijk: veel strijd tussen Germaanse volken
Germaanse volken?
De Germanen is een verzamelnaam voor de volken en stammen uit de oudheid die een Germaanse taal spraken, zoals de Bataven, de Gothen, de Saksen en de Friezen. Ze ontwikkelden een eigen alfabet in runen. Lange tijd leefden ze in Europa naast de Romeinen en Kelten, van wie ze ook grote gebieden innamen.
Gevolgen:
  • Plunderingen
  • Romeinse wegen en steden in verval
  • Handel verdwijnt (bijna) helemaal
  • Meerderheid bevolking weer boer op platteland

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide


Het Frankische Rijk
751-870


  • Het Frankische volk kreeg de macht over een groot deel van Europa.
  • De bekendste Frankische koning was Karel de Grote.  
  • In het jaar 800 werd hij zelfs keizer van het Heilige Roomse Rijk

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video


Het leenstelsel (Feodaal stelsel)

  • Karel de Grote kon zijn land niet alleen besturen.
  • Daarom kreeg hij hulp van vazallen: mannen die met hem meevochten

  • Zijn trouwste vazallen kregen als beloning ieder een gebied in leen. 
  • Zij mochten dit namens hem besturen: zij werden zijn leenmannen.
  • Het leenstelsel heet ook wel: feodalisme

Slide 11 - Slide

De leenman
De leenheer:
Karel de Grote
Het leen (de grond) dat de leenman 'in leen' krijgt.
De vier plichten van een leenman:
  • Hij moest trouw zweren aan de koning; 
  • Hij moest zijn gebied besturen en er recht-spreken;
  • Hij moest jaarlijks belasting aan de koning betalen; 
  • Als er oorlog was in het Rijk, moest hij met zijn eigen soldaten meevechten in het leger van de koning.
De leenman zweert trouw aan zijn leenheer, Karel de Grote.

Slide 12 - Slide

Het Feodale stelsel
Leenheer
Leenman
Stuk van het Rijk in leen.
Macht.
Eed van trouw.
Besturen en rechtspreken.
Orde handhaven.
Ridders leveren.
Meevechten in leger.

Slide 13 - Slide

Weer een onveilige tijd (814)
Na de dood van Karel de Grote begon in Europa weer een onrustige tijd.
Oorzaken:
  • Invallen en rooftochten Vikingen (waaronder Maastricht!)
  • Rijk bestuurd door vier ruziënde zonen van Karel de Grote
  • Leenstelsel werkte onder zijn opvolgers niet meer…
Oorlogen tussen ontrouwe leenmannen...


Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Het Hofstelsel 
  • Boeren: gingen daarom op zoek naar bescherming 
  • Dicht bij een kasteel wonen op domein van edelman 
  • Werden onvrije ‘horigen’ 
  •  Een dorp met landbouwgrond heette een domein
  • De heer, bijvoorbeeld een ridder, was de baas van een domein: alle grond was van hem.

Slide 16 - Slide

Leven op het domein
Omdat er in de vroege Middeleeuwen nauwelijks nog handel was, waren de domeinen zelfvoorzienend

Horigen: produceerden alles wat ze nodig hadden zelf

Domeinen: twee delen
  • Vroonland: heer
  • Hoevenland: horigen


Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Het  Hofstelsel
Edelman (Heer)
Bescherming (kasteel en ridders).
Grond voor hoeve en landbouw.
Deel van de oogst (pacht).
Herendiensten (klusjes).
Horige boeren

Slide 19 - Slide

Veel plichten,
weinig rechten
  • Iedereen op het domein van de heer hoorde bij het domein
  • De boeren waren horigen van de heer: ze moesten gehoorzaam zijn
  • Om op de grond van de heer te kunnen wonen, moest je pacht betalen.
  • De horigen waren ook verplicht om herendiensten, klusjeste doen.
  • Een horige moest overal toestemming voor vragen, ook om te trouwen
  • Een gevluchte horige was na een jaar en één dag een vrije boer.

Slide 20 - Slide


Het drieslagstelsel

  • Als landbouwgrond elk jaar wordt gebruikt, dan wordt de grond onvruchtbaar, waardoor de oogst steeds minder werd.
  • Met het drieslagstelsel werd de grond verdeeld in drie stukken, 
  • waarbij elk jaar één stuk grond niet gebruikt werd (braak). 

  • Hierdoor kon de grond herstellen en werd de opbrengst hoger.

Slide 21 - Slide

Braak
🐄
Zomergraan
🏖
Hoe werkt het drieslagstelsel?
Jaar 1 
Jaar 2 
Jaar 3 
Wintergraan
☃️
Zomergraan
🏖
Braak
🐄
Wintergraan
☃️
Braak
🐄
Wintergraan
☃️
Zomergraan
🏖

Slide 22 - Slide


Ridders en kastelen
  • Ridders waren strijders te paard die vochten voor een heer
  • In ruil daarvoor kreeg hij een paard, de wapenuitrusting en een kasteel
  • In naam van de heer sprak hij soms ook recht in zijn gebied.
  • Ridders woonden in kastelen, maar dat waren in het begin vaak houten boerderijen, die pas later van steen werden.
  • De meeste kastelen die er nu nog staan zijn van na het jaar 1000

Slide 23 - Slide

Begrippen uit deze les

  • domein
  • hofstelsel
  • donjon (mottekasteel)
  • pacht
  • horigen
  • vroonhof
  • drieslagstelsel
  • ridder

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Link

MEGA Klas 8
De Stad
Opkomst van handel en steden in de Late Middeleeuwen

Slide 26 - Slide

Tijdvak: Steden en Staten (1000-1500)

Slide 27 - Slide

Hoe zat het ook alweer met de Middeleeuwen?
  • De tijd na het Romeinse Rijk (Oudheid) en vóór de Nieuwe Tijd.

  • Het ligt in het midden van die twee perioden: tussenperiode

  • Ongeveer tussen 500 en 1500

  • Vroege Middeleeuwen: 500-1000
  • Late Middeleeuwen: 1000-1500

Slide 28 - Slide

Late Middeleeuwen
  • Tijd van Steden en Staten (1000-1500)

  • Het is 'veiliger' en 'rustiger'
  • Er komt meer handel
  • Geld komt weer terug
  • Bevolking groeit
  • Er ontstaan steden
  • Macht van de steden neemt toe
  • De adel krijgt (soms) minder macht
Dit is een plattegrond van Zwolle in de Middeleeuwen

Slide 29 - Slide


Verbeteringen in de landbouw
Rond het jaar 1000
  • Drieslagstelsel
  • IJzeren ploeg
  • Halsjuk
  • Europese bevolking verdubbeld

Slide 30 - Slide


Steeds meer handel
  • Verbeteringen in de landbouw leveren meer oogst op
  • Overschotten worden verkocht of geruild op markten 
  • Geld wordt steeds meer gebruikt als (handig) ruilmiddel
  • Einde aan de aanvallen van Vikingen in West-Europa: meer veiligheid
  • Handelaren komen daardoor in verschillende landen en nemen andere producten (wijn of zijde) mee.

Slide 31 - Slide


Steden ontstaan
  • Handelaren komen vaak op dezelfde plek: om te overwinteren en hun spullen op te slaan.
  • Deze plekken liggen op een goede plek: kruispunten van wegen en/of rivieren, meestal in de buurt van een kasteel of klooster
  • Op deze plekken waren vaak al jaarmarkten
  • Langzaam ontstaan hieruit nederzettingen, die uitgroeien tot steden.

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide


Werken in een gilde
  • Omdat de oogst groter wordt, hoeft niet iedereen meer boer te zijn: er ontstaan andere beroepen: ambachten
  • Mensen met hetzelfde ambacht zitten in een gilde.
  • Het gilde controleerde ook de kwaliteit van de producten en stelde de verkoopprijs vast.
  • Bij ziekte en overlijden kreeg het gezin hulp van het gilde.
De meeste gilden hadden een prachtig gildehuis. Hier werden, behalve vergaderingen, ook feesten gehouden. Heel het leven draaide om het gilde.
Voorbeelden van ambachten in een middeleeuwse stad:
- smid
- bakker
- timmerman
- meubelmaker
- brouwer
- kleermaker

Slide 34 - Slide

Van leerling 
tot meester
  • Je mag alleen een eigen bedrijf hebben, als je lid van een gilde bent.

  • Hiervoor moet je eerst meester worden:
  1. Je begon al erg jong als leerling;
  2. Daarna werd je gezel;
  3. En pas als je meesterproef had gedaan kon je meester worden. Je was dan vaak al ver boven de 30 jaar!
Middeleeuwse ambachtslieden aan het werk.

Slide 35 - Slide







Een voorbeeld van een meesterproef.

Om meester te worden moest een poort worden gemetseld.

Slide 36 - Slide


De Hanze
  • De meeste steden hadden een plein, waarop markten werden gehouden.
  • De belangrijkste markt was de jaarmarkt, die een paar weken duurde.
  • Veel handelaren reisden van jaarmarkt naar jaarmarkt.

  • Een groep steden in Europa werkte samen om meer handel te krijgen. 
  • Ze noemden hun vereniging de Hanze.
Dit is een plattegrond van Deventer, een van de Hanze-steden.

Slide 37 - Slide

Kaart waarop alle Hanze-steden te zien zijn. De steden van de Hanze lagen vooral in Duitsland. Hier in Nederland waren onder andere de IJsselsteden Kampen en Deventer lid van de Hanze. 

Handelaren van Hanzesteden hadden allerlei voordeeltjes als ze handelden in elkaars steden. Ze betaalden bijvoorbeeld minder tol en belasting. 

Slide 38 - Slide


Rond het jaar 1000 groeiden de oogsten snel. Welke oorzaak had dat?
A
De boeren hadden geleerd het land te bemesten.
B
De boeren lieten hun kinderen meehelpen op het land.
C
Er kwamen steeds meer boeren, omdat de mensen in steden ook moesten eten
D
De boeren gebruikten betere werktuigen.

Slide 39 - Quiz


Het gilde controleert de kwaliteit en de prijs van de producten die de gildeleden maken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 40 - Quiz


Als een gildelid ziek is, zorgen de andere leden voor hem en zijn gezin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 41 - Quiz


Een boer is een ambachtsman
A
Waar
B
Niet waar

Slide 42 - Quiz


Een timmerman is een ambachtsman
A
Waar
B
Niet waar

Slide 43 - Quiz


Een marktkoopman is een ambachtsman
A
Waar
B
Niet waar

Slide 44 - Quiz


Een zilversmid is een ambachtsman
A
Waar
B
Niet waar

Slide 45 - Quiz

Als je goed genoeg was, moest je de ????
afleggen. Dat was een soort examen. Als je slaagde, mocht je lid worden van het gilde.

Welk woord moet er op de vraagtekens staan?
A
gilde
B
meester
C
meesterproef
D
leerling

Slide 46 - Quiz