4.1 3 Grammar - Present simple (grammatica, tegenwoordige tijd)

4.1 grammar - present simple
1 / 25
next
Slide 1: Slide
EngelsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

4.1 grammar - present simple

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

4.1 grammar present simple
4.1 grammatica tegenwoordige tijd

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Leerdoel
Je leert over de present simple
Dit zijn de werkwoorde in de tegenwoordige tijd. 

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

present simple
Je gebruikt de present simple als iets
- altijd (of)
- nooit (of)
- regelmatig is

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

ADVERBS
Altijd, nooit of regelmatig zijn woorden die we in het Engels 'ADVERBS' noemen. Voorbeelden zijn:
never - nooit
always - altijd
usually - soms

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

present simple (bevestigend)
I write a message. 
You write a message. 
He / She / It writes a message.
We write a message.
You write a message. 
They write a message. 

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

present simple
Bij he, she of it (of een naam) plak je een -s 
achter het werkwoord.
- The badminton team always meets at 12:30. 
- Caitlin thinks she's the boss.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

De SHIT-regel
jaja, de SHIT-regel: De SHIT regel is een handige regel, wanneer je twijfelt of je een -S achter een werkwoord moet plakken. 
SHIT staat voor She, He, It. 
Wanneer She/He/It het onderwerp is van de zin, komt er een -S achter het werkwoord. She/He/It works → zij/hij/het werkt.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

werkwoord met een -o
Als een werkwoord op een -o eindigt, plak je er bij he, she en it -es achter. 
I go to school.
He goes to school.
She goes to school.
It goes to school.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

present simple (ontkennend)
I write a message. 
You write a message. 
He / She / It writes a message.
We write a message.
You write a message. 
They write a message. 

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

present simple (ontkennend)
Je maakt zinnen ontkennend met DON'T / DOESN'T.
Je zet DON'T / DOESN'T voor het hele werkwoord. 
Bij he/she/it wordt het DOES NOT --> DOESN'T

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

present simple (ontkennend)
I don't want any pasta. / I do not want any pasta. 
You don't want any pasta. / You do not want any pasta. 
He/She/It doesn't want any pasta. / I does not want any pasta. 
We don't want any pasta. / We do not want any pasta.
You don't want any pasta. / You do not want any pasta.  
They don't want any pasta. / They do not want any pasta. 

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

present simple (vragend)
Je maakt vragen met do / does. 
Bij he/she/it gebruik je dus DOES.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

present simple (vragend)
Do I like cricket?
Do you like cricket?
Does he/she/it like cricket?
Do we like cricket?
Do you like cricket?
Do they like cricket?


Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Present simple is:
Wat is de present simple?
A
Verleden tijd
B
Tegenwoordig tijd
C
Toekomst

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Present Simple (tegenwoordige tijd):

Wanneer gebruik je de Present Simple?
A
Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de regel van de present simple?
A
SHIT-regel
B
het hele ww (bij I, you, we, they) OF het hele ww +s (bij he, she, it)
C
Hele werkwoord
D
Werkwoord + -ed

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Present simple (tegenwoordige tijd):
Welke zin is WEL present simple?
A
I am scanning the items.
B
They scanned the items.
C
We have scanned the items.
D
He scans the items.

Slide 18 - Quiz

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Present Simple (tegenwoordige tijd):
Welke zin is WEL present simple?
A
Lucy lives in London.
B
Lucy lived in London.
C
Lucy is Living in London.
D
Lucy has lived in London.

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Present simple (tegenwoordige tijd):
Welke zin is WEL present simple?
A
I am walking to school.
B
They walked to school.
C
We have walked to school.
D
He walks to school.

Slide 20 - Quiz

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Present Simple:
Pick the example of the present simple.
A
I was walking in the park.
B
I walked in the park.
C
I walk every day.
D
I am walking there.

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Present Simple
A
He travels to work four times a week.
B
He travelled to work four times a week.
C
He is travelling to work.
D
He has travelled to work.

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Present Simple:
Welke zin staat NIET in de Present Simple?
A
Dogs wag their tail when they are excited.
B
Sarah usually runs to school.
C
Cats tend to scratch things.
D
Jeffrey has been cycling for hours.

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Maken in 'Workbook'
Maak in het werkboek Engels:
Blz. 136-137
Opdracht 7A en 7B
Opdracht 8A en 8C (8B hoeft niet)

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Leren voor de toets
Grammatica 4.1
De tegenwoordige tijd: present simple
In de vormen: bevestigend, ontkennend en vragen
Zie 'course book' blz. 97

Slide 25 - Slide

This item has no instructions