In deze les gaan we de regelmatige werkwoorden herhalen en oefenen met het vocabulaire van 4.2
(1/3 - 5/3)
1 / 14
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3
This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Werkwoorden + atelier 4.2
In deze les gaan we de regelmatige werkwoorden herhalen en oefenen met het vocabulaire van 4.2
(1/3 - 5/3)
Slide 1 - Slide
Regelmatige werkwoorden
In de volgende video wordt de passé composé van de regelmatige werkwoorden uitgelegd. Het filmpje duurt lang, je mag gerust vooruit spoelen als je deze dingen al weet!
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Video
Onregelmatige werkwoorden met avoir
Etre zijn été
Avoir hebben eu
Faire maken,doen fait
Pleuvoir regenen plu
Mettre zetten, leggen mis
Vouloir willen voulu
Pouvoir kunnen pu
Boire drinken bu
Ouvrir openen ouvert
Devoir moeten dû
Falloir moeten fallu
Prendre nemen pris
Slide 4 - Slide
Onregelmatige werkwoorden met être
monter omhoog gaan monté
arriver aankomen arrivé
aller gaan allé
rentrer thuiskomen rentré
tomber vallen tombé
entrer binnenkomen entré
naître geboren worden né
descendre omlaag gaan descendu
partir vertrekken parti
(re)venir (terug)komen (re)venu
devenir worden devenu
retourner terugkeren retourné
rester blijven resté
sortir uitgaan sorti
mourir doodgaan mort
se laver wassen lavé
Slide 5 - Slide
Maak nu ex. 6a uit je klapper (page 167) en zet de antwoorden hieronder
Slide 6 - Open question
Vocabulaire leren
De vocabulaire van 4.2 staat de komende weken op het programma. We starten altijd FR-NL om de tekst te kunnen lezen. Daarna ook NL-FR zodat je volgende week ook de vocabulaire kunt gebruiken in een presentatie
Gebruik Quizlet zodat ik kan zien of je leert.
Slide 7 - Slide
wakker maken
zitten
remmen
volgen
wegjagen
beginnen
réveiller
s'asseoir
freiner
Chasser
commencer
Suivre
Slide 8 - Drag question
Animal qui vole et qui chante (6)
Partie d'une voiture (4)
Endroit dans la nature avec des arbres (5)
Objet gris et dur qu'on trouve sur les rues et dans la nature (6)
Petit animal noir (5)
1
2
3
4
5
6
1
2
3
4
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
6
1
2
3
4
5
6
Slide 9 - Drag question
Vertaal: Le chauffeur va réparer le moteur, notre jeep était en panne
Slide 10 - Open question
Vertaal: Dans la forêt on a vu un lion, des oiseaux et un éléphant
Slide 11 - Open question
C'était bruyant à l'aéroport
Slide 12 - Open question
Tourne la roue: on cherche quel mot?
(Voer de woorden in op de volgende dia!)
Slide 13 - Slide
Devoirs
F. ex. 15, 16 (p. 174)
Et. vocabulaire 4.2 FR-NL/ FR-NL via lijst of quizlet maar maak voor de les een test in quizlet (verplicht)