woordenschat Taalcompleet A1 thema 2 deel 3

• NT2
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

Woorden thema 2 deel 3

De woorden

1.bijvoorbeeld

2. vragen

3. wanneer

4. dertig

5. veertig

6. begrijpen

7. makkelijk/moeilijk

8. beginnen

9. staan

10. zien

11. zitten

12. kiezen

13. het kruisje

14. het rondje

bijvoorbeeld

sommige vruchten kun je lang bewaren, bijvoorbeeld appels

het kruisje

Zet een kruisje voor het woord.

het rondje

Zet een rondje om het woord.

moeilijk/makkelijk

Ik vind piano spelen moeilijk.

vragen

ik vraag

jij vraagt - vraag jij?

hij vraagt

zij vraagt

u vraagt

wij vragen

jullie vragen

zij vragen

begrijpen

ik begrijp

jij begrijpt - begrijp jij?

hij begrijpt

zij begrijpt

u begrijpt

wij begrijpen

jullie begrijpen

zij begrijpen

beginnen

ik begin

jij begint -  begin jij?

hij begint

zij begint

u begint

wij beginnen

jullie beginnen

zij beginnen

staan

ik sta

jij staat - sta jij?

hij staat

zij staat

u staat

wij staan

jullie staan

zij staan

het eten staat op tafel

de man staat

zien

ik zie

jij ziet - zie jij?

hij ziet

zij ziet

u ziet

wij zien

jullie zien

zij zien

zitten

ik zit

jij zit - zit  jij?

hij zit

zij zit

u zit

wij zitten

jullie zitten

zij zitten

kiezen

ik kies

jij kiest - kies jij?

hij kiest

zij kiest

u kiest

wij kiezen

jullie kiezen

zij kiezen

wanneer

Wanneer 

kom je?

dertig

veertig

Opdracht

Maak met elk werkwoord 1 goede vraagzin:

* Denk aan de hoofdletter en aan het vraagteken.

voorbeeld

Wanneer ben je jarig?

Word je dertig jaar?

Zit jij in klas M1a?

Wanneer

begrijpen

beginnen

staan

zien

zitten

kiezen

vragen

Vul in:
Zet een ......... voor het woord

1. rondje
2. kruisje

Vul in:
Zet een ......... om het woord

1. rondje
2. kruisje