Leesvaardigheid aanpak

Today's goals
  1. At the end of this lesson you know the different reading strategies there are and which strategy to use while reading your book.


1 / 11
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, k, mavo, havoLeerjaar 1-4

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Today's goals
  1. At the end of this lesson you know the different reading strategies there are and which strategy to use while reading your book.


Slide 1 - Slide

Aanpak tekst

1 Voorkennis activeren
2 leesstrategie bepalen
3 tekst lezen + vragen kunnen beantwoorden

Slide 2 - Slide

Leesstrategieën
Wat is een leesstrategie? = hoe je een tekst leest.


- Skimming
- Scanning
- Extensive reading

Slide 3 - Slide

 Leesstrategieën
Skimming: oppervlakkig bekijken, onderwerp herkennen, type tekst herkennen
Scanning: bekijken en vinden, als een woordzoeker
Extensive reading: alles goed lezen, de volledige tekst begrijpen/kunnen gebruiken

Slide 4 - Slide

Skimming 

Slide 5 - Slide

Globaal lezen/ skimmen
  • Je leest de tekst snel door om erachter te komen waar deze over gaat.
  • Maak je niet druk om moeilijke woorden.
  • Probeer de grote lijnen te snappen, de details doen er (nog) niet toe.
  • Kijk naar opvallende stukjes 
  • Lees van iedere alinea de eerste en de laatste zin. 
  • Je gebruikt skimmen bij vragen die gaan over de hele tekst, je zoekt naar aanwijzingen voor het antwoord. 

Slide 6 - Slide

zoekend lezen

Slide 7 - Slide

Zoekend lezen/ scannen
  • Scannen: zoeken naar bepaalde informatie, bijvoorbeeld in welk jaar iets gebeurde of hoeveel iets kost. De rest van de tekst hoef je dan niet te lezen.

Slide 8 - Slide

Intensief lezen

Slide 9 - Slide

Intensief lezen
Intensief lezen: de hele tekst regel voor regel doorlezen

Slide 10 - Slide

Meerkeuze vragen 
  1. Bekijk titel (en intro), bekijk plaatje, waar gaat de tekst over?
2. Lees de 1e vraag
3. Streep de alinea(‘s) aan die je lezen moet
a. Lees de aangestreepte tekst.
b. Markeer de signaalwoorden.
4. Probeer eerst zelf een antwoord te bedenken
5. Lees de gegeven antwoorden.
a. Vaak zijn er één of twee onzin antwoorden, streep die weg.
b. Kijk welk antwoord het meest volledig is en het beste weergeeft wat er in de tekst staat. Je moet het antwoord terug kunnen vinden in de tekst, alleen in andere bewoordingen.
Als je nu twee antwoorden over hebt of het echt niet weet:  
c. Past het in de grote lijn, dan komt het vaker voor in de tekst  goed 
d. Staat er een overdrijving ‘te, meer, meest, altijd, nooit, etc.’ in het antwoord?  fout
e. Past het antwoord in de sfeer van de tekst? Pos. / neg.?  goed

Slide 11 - Slide