Het afmaken van een tekening waaraan je eerder bent begonnen.
B
Overbrengen van een tekening op de materialen van een werkstuk
C
Je handtekening zetten voor de materialen die je gekocht hebt.
D
Het laatste stukje van je werkstuk afmaken.
Slide 3 - Quiz
Wat zijn materialen?
A
Kunststof onderdelen die je in je werkstuk gebruikt
B
Houten onderdelen die je in je werkstuk gebruikt.
C
Handgereedschap dat je gebruikt om je werkstuk te maken.
D
Spullen waarvan je een werkstuk maakt.
Slide 4 - Quiz
Wat moet men doen voordat ze kunnen aftekenen?
A
Uitmeten waar je de zaag- of buiglijn tekent.
B
De verschillende soorten gereedschappen klaarleggen
C
Nagaan of de machines beschikbaar zijn voor jou.
D
Het werkstuk goed vastzetten voor je veiligheid.
Slide 5 - Quiz
Bij het aftekenen gebruikt men een aantal gereedschappen. Hoe noemt men het gereedschap op de afbeelding?
A
Gradenboog.
B
Rolmaat.
C
Schuifmaat
D
Duimstok.
Slide 6 - Quiz
Met een schuifmaat kun je heel nauwkeurig meten. Op hoeveel mm nauwkeurig kan een schuifmaat meten?
A
0,03 mm.
B
0,01 mm.
C
0,10 mm.
D
0,05 mm.
Slide 7 - Quiz
Voor het aftekenen zijn er hulpmiddelen nodig. Een van die hulpmiddelen is een centerpons. Waarvoor dient een centerpons?
A
Daarmee kun je als een pen in kunststofsoorten of metaal krassen.
B
Daarmee kun je op plexiglas een ontwerp maken.
C
Daarmee kun je op hard materiaal met een punt aangeven waar je moet boren.
D
Daarmee kun je in hout een putje maken.
Slide 8 - Quiz
Om goed en veilig te kunnen werken, moet het werkstuk vaak vastzitten. Waarvoor gebruikt men het gereedschap op de afbeelding?
A
Om het werkstuk tijdens het boren vast te zetten.
B
Om twee gelijmde onderdelen tegen elkaar te klemmen.
C
Om het werkstuk vast te zetten zodat je er makkelijk aan kunt werken
D
Om het werkstuk niet te beschadigen bij het klemmen
Slide 9 - Quiz
Fred heeft een kastje getimmerd en wilt dat versieren met bloemetjes die hij uit een dunne houten plaat moet zagen. Welke zaag moet hij hiervoor gebruiken?
A
Figuurzaag.
B
Houtzaag.
C
kapzaag
D
beugelzaag
Slide 10 - Quiz
Fred heeft een kastje getimmerd en wilt dat versieren met bloemetjes die hij uit een dunne houten plaat moet zagen. Welke zaag moet hij hiervoor gebruiken?
A
Figuurzaag.
B
Houtzaag.
C
Kapzaag.
D
Beugelzaag.
Slide 11 - Quiz
Op de afbeelding is een schroef te zien. Welke schroevendraaier gebruikt men voor deze schroef?
A
Platte schroevendraaier.
B
Kruiskopschroevendraaier
C
Torxschroevendraaier.
D
Gewone schroevendraaier.
Slide 12 - Quiz
Soms moet het materiaal gebogen worden om het te kunnen verwerken. Hans is bezig met een werkstuk en wilt een koperen buis buigen. Kan hij de buis buigen?
A
Je hebt een grote kans dat de buis breekt
B
Kan niet worden gebogen als je de buis eerst niet verwarmt.
C
Kan worden gebogen maar houdt maar kort de nieuwe vorm.
D
Kan worden gebogen en houdt de nieuwe vorm.
Slide 13 - Quiz
H3 Elektrisch gereedschap
- Diverse soorten elektrische gereedschap benoemen
- Van het gereedschap aangeven waarvoor je het gebruikt.