This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Nederlands
Slide 1 - Slide
Lezen
timer
5:00
Slide 2 - Slide
Programma:
Vragen stellen
Oefenen met toetsvragen: Woordenschat Grammatica Spelling
Leren voor proefwerk
Lesvragen/ lesdoelen:
Ik ben goed voorbereid voor het proefwerk
Woorden paragraaf 1.5 : Leer woorden 1 (blz. 39) en woorden 2 (blz. 41) uit je hoofd. Je moet weten wat een samenstelling is
Grammatica paragraaf 1.7
Bekijk de leertekst op blz. 52 Je moet de PV kunnen vinden in iedere zin.
Spelling paragraaf 1.8
Bekijk de leerteksten op blz. 55, 56 en 58 Je moet leestekens kunnen gebruiken aan het eind van een zin (punt, uitroepteken, vraagteken) Je moet weten dat iedere zin met een hoofdletter begint
Je moet weten hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd schrijft, leer hiervoor het schema uit je hoofd (ik vorm = stam/ hij vorm = stam + t en wij vorm = hele werkwoord)
Slide 3 - Slide
Wat betekent:
'zich verbeelden'
Slide 4 - Open question
Wat betekent:
'beoordelen'
Slide 5 - Open question
Wat betekent:
'spotten met'
Slide 6 - Open question
Verander de zin van tijd en noteer de persoonsvorm:
We halen allemaal een voldoende.
Slide 7 - Open question
Gebruik de getalproof, en noteer de persoonsvorm:
Ik heb goed geleerd voor de toets.
Slide 8 - Open question
Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:
Gisteren viel je de Nederlandse les uit.
A
Gisteren
B
viel
C
uit
D
Nederlands
Slide 9 - Quiz
Wat is de stam van het werkwoord:
blijven
A
Blijf
B
blijv
C
blijft
D
blijven
Slide 10 - Quiz
Maak van de volgende woorden een goede zin:
ik/ hebben / morgen / toets
Slide 11 - Open question
Hij schrijf je werken in de volgende zin:
Als je hard ......., haal je vast een voldoende
A
werk
B
werkt
C
werken
D
werkdt
Slide 12 - Quiz
Welke vragen heb je nog, ter voorbereiding van het proefwerk?
Slide 13 - Open question
Theorie 1.5 Woorden
Wat moet je leren en kennen?
- Leer de betekenis van de woorden uit woorden 1 en 2
- Je moet weten wat een samenstelling is en deze kunnen herkennen
Slide 14 - Slide
Theorie 1.7 grammatica blz. 50
Persoonsvorm
De persoonsvorm (pv) is een belangrijk zinsdeel. In elke zin staat een pv. De pv is altijd een werkwoord (doe-woord) en bestaat meestal uit één woord.
Je vindt de pv door:
De zin van tijd te veranderen (het woord dat moet veranderen is de pv)
De zin vragend te maken (het woord dat vooraan komt te staan is de pv)
De zin in enkelvoud of meervoud te veranderen (het werkwoord dat moet veranderen is de pv)
Slide 15 - Slide
Theorie 1.8 Spelling blz. 55
Stam
De stam is het hele werkwoord zonder -en De stam van het werkwoord brengen is breng en de stam van het werkwoord koken is kok.
Soms moet je de stam wel even aanpassen. Bijvoorbeeld de sam kok, passen we aan naar kook.
De ik-vorm is de (aangepaste) stam van een werkwoord
Leer het schema op blz. 56 uit je je hoofd
Begin en eind van zinnen
Een zin heeft een begin en een eind. Dat maakt het lezen van een tekst makkelijker.
Een zin begint altijd met een hoofdletter.
Een zin heeft altijd een leesteken aan het eind: een punt, een vraagteken of een uitroepteken.