- Je legt de lezer stapsgewijs uit hoe hij iets moet doen of gebruiken
- Je kunt de volgende signaalwoorden gebruiken: 'eerst', 'daarna' en 'vervolgens'.
- Je kunt gebruik maken van afbeeldingen om de stappen te verduidelijken
- Je spreekt de lezer vaak aan met 'jij/je' of 'u'
- Je gebruikt de gebiedende wijs: het werkwoord staat vooraan in de zin. Voorbeeld: 'Geef de kat......'.