PW Unit 5

PW Unit 5
timer
7:00
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with text slides.

Items in this lesson

PW Unit 5
timer
7:00

Slide 1 - Slide

To be 
  • I , he, she, it = was ( nl=was)
  • I was there. He was there. She was there...
  • You, we, they = were (nl=waren)
  • You were there. We were there. They were there.
  • I was not there. We were not there.
  • Was I there?
  • Were we there?

Slide 2 - Slide

Ontkenning
  • Was --> was not of wasn't
  • I was not happy.
  • He wasn't late.

  • Were --> were not of weren't
  • You were not sad.
  • We weren't friends.

Slide 3 - Slide

Past Simple
Je gebruikt de past simple wanneer er iets in het verleden plaats vindt. Het is voorbij.

The past simple is what in Dutch is called the verleden tijd.


Slide 4 - Slide

Past Simple 
het hele werkwoord
+
                                      hele werkwoord + ed                                  
I walked.
?
            Did.........hele werkwoord?
Did I walk?
-
...did not + hele werkwoord
I didn't walk.
LET OP!
het  werkwoord:
to walk, 
to work, 
to talk,
to want, 
to report,
to receive

Slide 5 - Slide

Basisregel: enkelvoud +s

Slide 6 - Slide

s-klank
Woorden die op een s-klank eindigen (-s, -x, -sh) krijgen +es

box - boxes
bush - bushes
bus - buses

Slide 7 - Slide

woorden op -o
Woorden die op een -o eindigen, krijgen meestal +es

hero - heroes
tomato - tomatoes
potato - potatoes

Slide 8 - Slide

woorden op -y
Woorden die op een medeklinker gevolgd door -y eindigen, krijgen -ies

baby - babies
hobby - hobbies
let op: toy - toys

Slide 9 - Slide

woorden op -f(e)
Woorden die op -f of -fe eindigen, krijgen -ves

thief - thieves
wolf - wolves
wife - wives

Slide 10 - Slide


onregelmatig

Sommige woorden hebben een onregelmatig meervoud. Leer ze uit je hoofd!

man - men
woman - women
child - children
tooth - teeth
foot - feet

Slide 11 - Slide

Could

Geeft aan dat iets ZOU KUNNEN

I could be on time.

That could be true.

We could try that.



Beleefde vragen

Could you help me, please?



Slide 12 - Slide

Adverbs of frequency
woorden die aangeven hoe vaak je iets doet

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Waar staan deze woorden in een zin?

Slide 15 - Slide

De bijwoorden van frequentie 
(bv. always, usually, regurlarly, sometimes, rarely, seldom, never) staan voor het werkwoord.

Behalve .............

Slide 16 - Slide

Bij het werkwoord : to be
Am/ is/ are/ was/ were zetten 
we het bijwoord  achter het werkwoord

He is never late
She was always happy

Slide 17 - Slide

Plaats van het bijwoord
  • always-altijd
  • never-nooit    
  • usually- gewoonlijk
  • often- vaak
  • sometimes- soms 
  • I always go to school.
  • She never cleans up her bedroom.
werkwoord
+
''Wie''

Slide 18 - Slide

Plaats van het bijwoord
  •                                              always-altijd
  •                                                 never-nooit    
  •                                                             usually- gewoonlijk
  •                                             often- vaak
  •                                                             sometimes- soms 
  • I am always happy. 
  • She is never late .
am / is / are
was   / were
+
''Wie''

Slide 19 - Slide

Bezit ´s , ´
Enkelvoud:
  • my sister, rabbit  -----my sister´s rabbit (konijn van mijn zus)
  • Tess, book----------- Tess´s book ( boek van Tessa)
  • Meervoud:
  • boys, books----------------boys' books ( boeken van jongens)
  •  my parents, car-------my parents' car( auto van mijn ouders)





Slide 20 - Slide

enkelvoud
meervoud
the girl's book
the boys' toys
Charlie's drawings
the doctors' room
Lucy's car
the people's tasks

Slide 21 - Slide

enkelvoud
's
meervoud
'
boy's
boys'

Slide 22 - Slide