- Staat vooraan een vraagzin. Welke boeken neem je mee naar school vandaag? OF - Je kunt ze vooraan een vraagzin zetten Kun je mij vertellen wat voor telefoon jij hebt? > Wat voor telefoon heb jij?
Slide 11 - Slide
Aanwijzend voornaamwoord (AV)
Staat altijd vóór het woord waar het bij hoort (vaak een ZN)! Staat vaak in de plaats van een LW.
dergelijk
dergelijke
die
deze
dat
dit
dezelfde
zulk
zulke
Deze mensen hebben altijd zulke kleren aan. av zn av zn
zo'n
Slide 12 - Slide
Voegwoord (OV/NV)
Het woord dat zinnen (of woorden) aan elkaar voegt.
Nevenschikkend voegwoord - verbindt twee gelijke delen met elkaar - en, maar, of, want, dus
Onderschikkend voegwoord - verbindt twee ongelijke delen met elkaar - aangezien, als, dat, doordat, hoewel, mits, nadat, of, enz.
Aangezien we wilden winnen, stelden we de sterkste spelers op.
Hij is in gevaar, maar dat komt niet door jou en mij.
Slide 13 - Slide
HWW - ZWW - KWW
1. Wat zijn de werkwoorden in de zin?
2. Wat is het belangrijkste werkwoord? Voltooid deelwoord Infinitief Persoonsvorm
3. Is dat werkwoord een KWW of een ZWW? 4. De rest van de werkwoorden zijn HWW's!