Samenhang leerjaar 3 basis

Samenhang leerjaar 3
1 / 48
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Samenhang leerjaar 3

Slide 1 - Slide

Amoebe
Een amoebe heeft een celmembraan en een celkern. Het is een  eencellig organisme.

De amoebe beweegt door het cytoplasma te verplaatsen in zijn schijnvoetje. De inhoud van de amoebe kan zich zo verplaatsen.

Slide 2 - Slide

Teken de 4 cellen

Slide 3 - Slide

Basisstof 4 Cellen

Slide 4 - Slide

Mitose is
A
gewone celdeling
B
deling van de geslachtscellen

Slide 5 - Quiz

Levend
Dood
levenloos
Heeft nooit levenskenmerken gehad
Heeft levenskenmerken
Heeft geen levenskenmerken meer

Slide 6 - Drag question

Hoeveel chromosomen na meiose bij een lichaamscel van 46 chromosomen?
A
46
B
23

Slide 7 - Quiz

Alle organismen herken je aan levenskenmerken. 
Sleep het levenskenmerk naar het juiste plaatje.
Voortplanten
Reageren
Uitscheiden
Voeden
Ademen
Groeien

Slide 8 - Drag question

Sleep de functies naar het juiste orgaanstelsel
Ademhalingsstelsel
Spijsverteringstelsel
Beenderenstelsel
Bloedvatenstelsel
Zenuwstelsel
Spierstelsel

Slide 9 - Drag question

Welk orgaan wordt er met de pijl aangegeven?
A
De slokdarm
B
De maag
C
De lever
D
De alvleesklier

Slide 10 - Quiz

Welk orgaan wordt er met de pijl aangegeven?
A
De slokdarm
B
De maag
C
De lever
D
De alvleesklier

Slide 11 - Quiz

Hoeveel chromosomen na mitose bij een lichaamscel van 46 chromosomen?
A
46
B
23

Slide 12 - Quiz

Wat is een meiose?
Bij een meiose worden...
A
nieuwe cellen gevormd
B
geslachtscellen gevormd

Slide 13 - Quiz

Wat is de functie van de celkern? en welk nummer is de celkern?
A
De celkern regelt alles zit DNA in, nr. 2
B
In de celkern is fotosynthese mogelijk, nr 5
C
De celkern geeft stevigheid aan de cel, nr 5
D
De celkern heeft geen functie, nr 4

Slide 14 - Quiz

Welke onderdelen van de plantencel worden hier aangegeven? 
Celwand
Celkern
Bladgroenkorrel
Cytoplasma
Vacuole

Slide 15 - Drag question

Zet op volgorde van groot naar klein.
cellen
organen
organenstelsel
weefsel
organisme

Slide 16 - Drag question

Waarin veranderen de bladgroenkorrels als een tomaat van groen naar rood gaat?
A
Kleurstofkorrels
B
Zetmeelkorrels
C
Bladgroenkorrels

Slide 17 - Quiz

Waarin veranderen de bladgroenkorrels als een wortel reservevoedsel opslaat?
A
Kleurstofkorrels
B
Zetmeelkorrels
C
Bladgroenkorrels

Slide 18 - Quiz

Een weefsel is ...
A
Een cel met een bepaalde vorm en functie
B
Een groep cellen met dezelfde vorm en functie
C
Alle cellen uit een orgaan
D
Een groep organen met dezelfde functie

Slide 19 - Quiz

In figuur 4 zie je een schematische tekening van het voortplantingsstelsel van de vrouw. Welke geslachtsorganen worden er bedoeld met de onderstaande beschrijvingen? Sleep beschrijving naar de juiste nummers.

Vagina
Blaas
Eileider
Baarmoeder
Eierstok

Slide 20 - Drag question

 
Hiernaast zie je een schematische afbeelding van het geslachtsorgaan van een man. 
Sleep de naam van het onderdeel naar de juiste plek.
Zaadleider
Zaadblaasje
Prostaat
Zwellichaam
Bijbal
Zaadbal
Urinebuis

Slide 21 - Drag question

opslag en rijpen eicellen
plaats waar baby in groeit en ontwikkelt
opslag urine
vervoeren eicellen naar baarmoeder
soort tunnel naar baarmoeder
vervoeren urine naar buiten het lichaam
binnenste en buitenste.
binnenste produceren slijm om de vagina opening glad te maken.

gevoeligste deel wat voor genot kan zorgen
baarmoeder
vagina
eierstok
eileider
urineblaas
schaamlip
clitoris
urinebuis

Slide 22 - Drag question

De zaadblaasjes en prostaat maken...
A
Vocht
B
Urine
C
Zaadcellen
D
Eicellen

Slide 23 - Quiz

Waar worden de zaadcellen bij de man gevormd?
A
In de penis
B
In de prostaat
C
In de teelballen
D
In de zaadblaasjes

Slide 24 - Quiz

Waarin liggen de eicellen?
A
Eierstokken
B
Baarmoeder
C
Eileider
D
Vagina

Slide 25 - Quiz

Wat is periodieke onthouding?
A
Geen seks hebben als de vrouw haar ovulatie heeft gehad
B
de man trekt de penis uit de vagina van de vrouw, voordat hij klaarkomt.
C
De pil gebruiken.
D
Een spiraaltje nemen

Slide 26 - Quiz

Waar kan het maagdenvlies inzitten?
A
Vagina
B
Baarmoeder
C
Eierstokken
D
Eileider

Slide 27 - Quiz

coïtus interruptus, wat is dat?
A
Geslachtsgemeenschap waarbij de man in de vagina klaarkomt
B
Net voor het klaarkomen de penis eruit halen en niet in de vagina klaarkomen
C
Geslachtsgemeenschap waarbij een condoom gebruikt wordt
D
Periodiek onthouding

Slide 28 - Quiz

Wat zijn
primaire geslachts-kenmerken?
A
Geslachtskenmerken die bij de geboorte aanwezig zijn
B
Geslachtskenmerken die in de puberteit ontstaan

Slide 29 - Quiz

menstruatie
ovulatie (eisprong)
progesteron
gele lichaam
menstruatie

Slide 30 - Drag question

Op welke dag is de meeste kans op bevruchting
A
1
B
14
C
25
D
28

Slide 31 - Quiz

Zet de volgende fasen van de geboorte in de juiste volgorde:
Ontsluiting
Indaling
Uitdrijving
Nageboorte

Slide 32 - Drag question

Een baby groeit in de baarmoeder van een vrouw.

Zet de namen bij de genummerde delen.
vagina
afvalstoffen
voedingsstoffen
zuurstof
embryo
baarmoederwand
placenta

Slide 33 - Drag question

Je hebt het genotype en het fenotype.
Wat wordt bedoeld met het fenotype?
A
De erfelijke informatie op je chromosomen
B
Hoe je eruit ziet

Slide 34 - Quiz

Waarbij behoren organismen die samen vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen?
A
dezelfde soort
B
dezelfde stam
C
alleen hetzelfde ras
D
Hetzelfde rijk

Slide 35 - Quiz

Is dit een naaktzadige of bedektzadige?
A
Naaktzadig
B
Bedektzadig

Slide 36 - Quiz

8. Zet de groepen in de juiste volgorde. Boven in de grootste en onderin de kleinste. Onderras komt helemaal onderaan
soort 
ondersoort (ras)
geslacht
familie
orde
klasse
stam
rijk

Slide 37 - Drag question

Sleep de passende stam naar het juiste dier.
Sponsdieren
Neteldieren
Weekdieren
Stekelhuidigen
Geleedpotigen
Gewervelden

Slide 38 - Drag question

Tot welke groep behoren de naaktzadigen en bedektzadigen?
A
Mossen
B
Wieren
C
Varens
D
Zaadplanten

Slide 39 - Quiz

Varen behoort bij:
A
wieren
B
sporenplant
C
zaadplant

Slide 40 - Quiz

Welk ras is dit?
A
Duitse Herder
B
Belgische Herder
C
Nederlandse Herder
D
Mechelse Herder

Slide 41 - Quiz

Spinachtigen hebben
A
Meer dan 10 poten
B
10-14 poten
C
8 poten
D
6 poten

Slide 42 - Quiz

Insecten hebben
A
Meer dan 10 poten
B
10-14 poten
C
8 poten
D
6 poten

Slide 43 - Quiz

Kreeftachtige hebben
A
Meer dan 10 poten
B
10-14 poten
C
8 poten
D
6 poten

Slide 44 - Quiz

Kenmerken van vissen zijn:
A
Eieren zonder schaal, kieuwen, warmbloedig
B
Kieuwen, koudbloedig, geen huidbedekking
C
Koudbloedig, kieuwen, eieren zonder schaal
D
Koudbloedig, kieuwen, eieren met kalkschaal

Slide 45 - Quiz

kenmerkend aan de klassen reptielen is
A
schubben met slijm, eieren met leerachtige schaal
B
droge schubben, eieren zonder schaal
C
droge schubben, eieren met leerachtige schaal

Slide 46 - Quiz

Een populatie is een
A
Verzamelnaam voor alle dieren in een bepaald gebied
B
Verzameling van individuen van één soort in een bepaald gebied
C
Verzamelnaam voor alle dieren en planten in een bepaald gebied
D
Een groep dieren die voedsel voor elkaar zijn

Slide 47 - Quiz

Eencelligen
Sponzen
Holtedieren
Platwormen
Rondwormen
Weekdieren
Geleedpotigen
Stekelhuidigen
Gewervelden
Ringwormen

Slide 48 - Drag question