Les 2: Poëzie - vorm en stijlfiguren

Poëzie: vorm en stijlfiguren

1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Poëzie: vorm en stijlfiguren

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat weet je al/nog over poëzie?

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

Eindrijm: rijm aan het eind van de versregels

  • Mannelijk rijm: rijm waarbij de klemtoon op de laatste lettergreep ligt. gezin-bemin (klemtoon op de laatste lettergreep) 

  • Vrouwelijk rijm: rijm met klemtoon op de één na laatste lettergreep.  lopen-hopen (klemtoon op de één na laatste lettergreep

  • Glijdend rijm: rijm met klemtoon op de twee na laatste lettergreep. kinderen-hinderen  (klemtoon op de twee na laatste lettergreep) 

Slide 4 - Slide

This item has no instructions


Jongen - tongen
A
Mannelijk rijm
B
Vrouwelijk rijm
C
Glijdend rijm

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Andere rijmvormen
  • Alliteratie: beginrijm 

met man en muis 

  • Assonantie: klinkerrijm

vuur- buurt 

Slide 6 - Slide

This item has no instructions


A
Alliteratie
B
Assonantie

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Rijmschema’s
  • Gepaard rijm: rijmschema AABB

  • Gekruist rijm: rijmschema ABAB

  • Omarmend rijm: rijmschema ABBA

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Strofebouw en dichtvormen
  • Versregel: een enkele regel in een gedicht.
  • Strofe: een groep bij elkaar horende versregels in een gedicht.
  • Gedichten met lange versregels noem je horizontale gedichten. 
  • Gedichten met korte versregels noem je verticale gedichten. 

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Strofebouw 
1) Distichon: strofe van 2 versregels 
2) Terzine: strofe van 3 versregels 
3) Kwatrijn: strofe van 4 versregels 
4) Kwintet: strofe van 5 versregels  
5) Sextet: strofe van 6 versregels 
6) Septet: strofe van 7 versregels 
7) Octaaf: strofe van 8 versregels

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Sonnet 
Het sonnet bestaat uit 14 versregels, verdeeld over een octaaf en een sextet
Het octaaf wordt verdeeld in twee kwatrijnen. 
Het sextet wordt verdeeld in twee strofen van 3 versregels (de terzine, maar bij een sonnet heet het een terzet!) 
Het octaaf en het terzet verschillen vaak in rijmschema van elkaar.  Meestal is er een inhoudelijke tegenstelling tussen octaaf en sextet. Deze breuk wordt wel wending/val/volta/chute genoemd.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Enjambement en stijlfiguren (1)
  • Enjambement: het doorlopen van een zin over de grens van een versregel. 
  • Inversie: omkering van de normale woordvolgorde.
  Normaal is: onderwerp - pv - rest van de zin. Ik ga naar school. 
     Inversie is: Naar school ga ik. 
     Effect: het voorop geplaatste deel krijgt nadruk.
  • Antithese: het naast elkaar stellen van tegenstellingen.
    Tegen het zwart van de lucht  
     Steekt het wit af van de maan 
  • Paradox: een schijnbare tegenstelling.
  Door te zwijgen, vertelde hij me heel veel

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Stijlfiguren (2)
  • Hyperbool of overdrijving   

                  Dat is van hier tot Tokio.            

  • Enumeratie of opsomming 
      Ik neem het volgende mee: toiletspullen, lange broeken, T-shirts, truien en laarzen.  

   Er is sprake van een climax in een opsomming als de onderdelen van een     
     opsomming oplopen in bijvoorbeeld grootte: briesje, wind, storm, orkaan

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Stijlfiguren (3)
  •    Herhaling 
van dezelfde woorden: razen, rennen, razen, rennen, razen, rennen 
door hetzelfde te zeggen met andere woorden:  
dit is onaangenaam, onplezierig en vervelend 

  • Eufemisme = iets verzachtend zeggen  
      Hij is ingeslapen. i.p.v. Hij is overleden. 

  • Pleonasme 
      Een vanzelfsprekende eigenschap van een begrip wordt nog eens extra verwoord. 
      rood bloed, witte sneeuw, grote reus 

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Stijlfiguren (4)
  •  Tautologie 
     Eenzelfde begrip wordt verschillende keren met synoniemen uitgedrukt.  vast en zeker, blij en verheugd. 

  •  Retorische vraag  Geen echte vraag omdat het antwoord als bekend wordt verondersteld. Doel is  om de lezer meer bij de boodschap te betrekken, te verrassen of aan het denken te zetten. 
 
  • Parallellisme, een bijzondere vorm van herhaling; de terugkeer van dezelfde woordvolgorde. Een aantal zinnen/regels heeft een vergelijkbare grammaticale constructie. 

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Beeldspraak en figuurlijk taalgebruik
  • Metafoor: een vorm van beeldspraak waarbij alleen het beeldende deel van de vergelijking wordt genoemd. De zilveren sikkel staat hoog aan de hemel. 

  • Personificatie: het toekennen van menselijke eigenschappen aan niet-mensen.
 De wind fluistert in de bomen.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Beeldspraak en figuurlijk taalgebruik (2)

  • Metonymie: een vorm van beeldspraak waarbij het beeld niet op gelijkenis berust maar op een andere relatie.

De maker van het product: een Grunberg lezen 
Het materiaal i.p.v. het product: de ijzers onderbinden 
De verpakking voor de inhoud: geef me nog maar een kopje 
Een deel voor het geheel: even de neuzen tellen 
Het geheel voor het deel: de rechtbank besliste dat het proces achter gesloten deuren zou worden voortgezet. 
Een land of stad voor de bewoners: Engeland vreest of Den Haag besliste. 

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

De ik-figuur in poëzie en de dichter

De ik-figuur is vaak een bedachte ik-figuur, niet gelijk te stellen met de dichter. De dichter is geen element van het gedicht en de ik-figuur wel. 
Als een ik-figuur zijn emoties en gevoelens verwoordt, is er sprake van een lyrisch-ik
 

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Ondertoon in poëzie
  • Ironie: milde spot waarbij vaak het tegenovergestelde wordt gezegd van wat bedoeld wordt.
  • Sarcasme: bijtende spot.
  • Cynisme: spot voortkomend uit wantrouwen. 

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Metrum
  • Metrum: de afwisseling tussen sterker en zwakker beklemtoonde lettergrepen.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

SAMEN LEZEN

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Slide 23 - Link

This item has no instructions

EINDE


Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 25 - Open question

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 26 - Open question

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 27 - Open question

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.