4T H2 Geld genoeg?

Welkom bij economie
- boek, schrift, rekenmachine en pen op tafel
- telefoon uit zicht
1 / 43
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 43 slides, with text slides and 1 video.

Items in this lesson

Welkom bij economie
- boek, schrift, rekenmachine en pen op tafel
- telefoon uit zicht

Slide 1 - Slide

Geld genoeg?

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

2.1 Hoe geef jij je geld uit?
leerdoelen:
- je kunt verschillende soorten uitgaven beschrijven
- je kunt een budgetplan opstellen
- je kunt een reservering berekenen
- je kunt gevolgen noemen die jouw bestedingen voor andere kunnen hebben

Slide 4 - Slide

Verschillende uitgaven huishoudens
  • vaste lasten
  • uitgaven die je met regelmaat (bijv. per maand) moet betalen, zoals contributie en huur.

  • huishoudelijke uitgaven / dagelijkse uitgaven
  • alledaagse uitgaven, zoals boodschappen en uitgaan

  • incidentele uitgaven
  • meestal grote uitgaven die je af en toe doet, zoals reparatie vd auto, vakantie, nieuwe laptop

  • Maken: opdracht 2, 3, 4 en 5.   Af? Dan verder met 6 t/m 9

Slide 5 - Slide

opdracht 2 t/m 5
  • 2. kosten van studie berekenen, uitleg over de voor- en nadelen van lenen

  • 3. dagelijkse uitgaven, zijn kleine bedragen die je vaak zo even betaalt, zonder er echt bij na te denken. 

  • 4. vaste lasten. je spaargeld en je inkomen

  • 5a. € 37 x 24 = € 888; € 888 + € 209 = € 1.097
  • b. € 12,50 x 24 = € 300; € 300 + € 679 = € 979
  • (€1097 - € 979) : € 1.097 x 100 = 10,8%

Slide 6 - Slide

Geld genoeg?
blz. 43
  • budgetteren
  • begroting maken

  • budgetplan / begroting
  • overzicht van alle verwachte inkomsten en uitgaven

  • omrekenen van een week naar een maand (en andersom)
  • altijd met tussenstap naar een jaar
  • een jaar heeft 52 weken
  • een jaar heeft 12 maanden
  • een jaar heeft 4 kwartalen

Slide 7 - Slide

vraag 6 t/m 9
  • 6 a € 19 × 12 ÷ 52 = € 4,38
  •  b € 5,00 × 52 ÷ 12 = € 21,67
  •    € 21,67 – € 16 = € 5,67

  • 7 Met een bedrag in je portemonnee besef je beter hoeveel je nog kunt uitgeven. Door te pinnen geef je ongemerkt meer uit dan de bedoeling was.



Slide 8 - Slide

vraag 8
  • Inkomsten
  • Loon drogist 12 × 16 × € 4,50 = € 864
  • Oppassen 12 × € 25 = € 300
  • Spaargeld € 750
  • Totaal: € 1914

  • Uitgaven
  • Reis € 1.750
  • Eten/drinken 3 × 7 × € 15 = € 315
  • Totaal: € 2.065

  • 9 a Tekort: € 2.065 – € 1.914 = € 151
  •    € 151 ÷ € 1.914 × 100% = 7,9%

Slide 9 - Slide

Welkom bij economie
- boek, schrift, rekenmachine en pen op tafel
- telefoon uit zicht

Slide 10 - Slide

planning
  • 2.1 afmaken (vrg 10, 11 en 12)
  • 2.2 theorie
  • 2.2 maken

Let op: heb je 2.1 vraag 2 tm 9 nog niet gemaakt, dan moet je die ook nog maken!

Slide 11 - Slide

2.1 Hoe geef jij je geld uit?
leerdoelen:
- je kunt verschillende soorten uitgaven beschrijven
- je kunt een budgetplan opstellen
- je kunt een reservering berekenen
- je kunt gevolgen noemen die jouw bestedingen voor andere kunnen hebben

Slide 12 - Slide

lesdoelen par. 2.2
Ga je sparen of beleggen?
· Je kunt de drie spaarmotieven noemen en herkennen.

· Je kunt enkelvoudige rente berekenen.
· Je kunt samengestelde rente berekenen.
· Je weet wat het gevolg van inflatie is voor je spaargeld.
· Je kunt de kenmerken van beleggen noemen.



Slide 13 - Slide

reservering per maand berekenen
blz. 44
  • reserveren
  • sparen voor een grote uitgave

  • berekening
  • reservering per maand = benodigd bedrag : aantal maanden
  • stap 1: benodigd bedrag uitrekenen (rekening houdend met spaargeld, geld voor verkoop, etc)
  • stap 2: toepassen van de formule

  • gezamenlijk: vraag 10 

Slide 14 - Slide

vraag 10
Gegevens: nieuwe auto nu € 22.000, over 4 jaar 12% duurder
inruilwaarde: € 9.000

  • a. € 22.000 x 1,12 = € 24.640   (of € 22.000 : 100 x 12 = € 2.640; € 22.000 + € 2.640 = € 24.640
  • b. € 24.640 - € 9.000 = € 15.640
  • c. 4 jaar = 4 x 12 = 48 maanden
  • € 15.640 : 48 = € 325,83  
  • -> afronden naar boven op hele euro's, dus: € 326

  • zelf oefenen: vraag 11a

Slide 15 - Slide

vraag 11a en 12
blz. 45
  • a. € 19.900 x 1,20 = € 23.880;  
  • € 23.880 - € 12.500 = € 11.380
  •   € 11.380 ÷ 36 = € 316,11 per maand


  • Lezen 'Spaarder of spender?'
  • Maken vraag 12

  • 12. Producten in de biologische supermarkt zijn vaak wat duurder. Maar de productie ervan levert minder schade op aan het milieu en dat is voor iedereen beter.

Slide 16 - Slide

Heeft sparen zin?
blz. 46
  • sparen met drie motieven:
  • voor een doel, uit voorzorg, voor de rente

  • rente is afhankelijk van:
  • rentepercentage
  • hoogte van het spaarbedrag
  • looptijd

  • enkelvoudige rente  (rente wordt ook wel interest genoemd)
  • spaarbedrag : 100 x rentepercentage  x aantal jaren =  enkelvoudige rente
  • betekent dat je geen rente over de eerdere rente krijgt (maar alleen over je spaarbedrag)

Slide 17 - Slide

Maken vraag 2, 3, 4 en 5
blz.  47
Af? Dan lezen: Samengestelde rente
maken: vraag 6

  • 2. voor een doel, uit voorzorg
  • 3. a. er waren minder dingen open om je geld uit te geven (winkels, horeca, sporten) én mensen waren bang voor de crisis
  • b. uit voorzorg
  • c. 2019: € 487 miljard – € 42 miljard = € 445 miljard
  • (nieuw - oud) : oud x 100 = %stijging
  • (487 - 445) : 445 x 100 = 9,4%



Slide 18 - Slide

nakijken 4 en 5
  • 4. 
  • na 1 jaar 0,005 × € 1.930 × 1 = € 9,65
  • na 3 jaar 0,005 × € 1.930 × 3 = € 28,95
  • na 1 maand 0,005 × € 1.930 ÷ 12 × 1 = € 0,80
  • na 5 maanden 0,005 × € 1.930 ÷ 12 × 5 = € 4,02

  • 5 a0,014 × € 7.500 × 5 = € 525
  •  b percentage berekenen = deel : geheel x 100
  • € 330 ÷ € 15.000 × 100% = 2,2% over 2 jaar
  •   2,2% : 2 = 1,1% per jaar, dus Banca Progetto






Slide 19 - Slide

samengestelde rente
nieuw tegoed = spaarbedrag x groeifactor
6. € 17.500    1,3 % rente
  • a. Rente 1e jaar:  € 17.500 : 100 x 1,3 = € 227,50
  •    Tegoed na 1 jaar: € 17.500 + € 227,50 = € 17.727,50
  •   • Rente 2e jaar: € 17.727,50 : 100 x 1,3 = € 230,46
  •   Tegoed na 2 jaar: € 17.727,50 + € 230,46 = € 17.957,96
  •  • Rente 3e jaar: € 17.957,96 : 100 x 1,3= € 233,45
  •   Tegoed na 3 jaar: € 17.957,96 + € 233,45 = € 18.191,41
  • of....
  • groeifactor = 100 + 1,3 =101,3; 101,3 : 100 = 1,013
  • € 17.500 x 1,013 x 1,013 x 1,013 = € 18.191,41
  • b. € 18.191,41 – € 17.500 = € 691,41

Slide 20 - Slide

koopkracht van je spaargeld
(blz 48)
  • Hoeveel je kunt kopen van je spaargeld is afhankelijk van:
  • rente
  • inflatie

  • nominale rente
  • Je rentepercentage waarmee de bank rekent

  • reële rente
  • nominale rente, gecorrigeerd met de inflatie
  • reële rente = nominale rente - inflatie

Slide 21 - Slide

maken vraag 7 en 8
  • 8. verandering koopkracht = reële rente
  • algemene prijsstijging = inflatie
  • rente van de bank = nominale rente



  • 7. a. reële rente positief = vlakken waar de nominale rente hoger is dan de inflatie
  • reële rente negatief = vlakken waar de nominale rente lager is dan de inflatie
  • b. juli 2014:   1,75% - 0,9% = 0,85%         
  • juli 2019:  0,3% – 2,5% = -2,2%

Slide 22 - Slide

beleggen
(blz. 49)
rendement
- wat je verdient met bijv. aandelen, obligaties
- wat je verdient is onzeker (kan fluctueren)

vraag 9. 
  • a. 1 aandeel = € 81
  • € 80 x 150 = € 12.150
  • b. Verkoop in februari 2021 levert op: 150 × € 91 = € 13.650
  •    rendement: € 13.650 – € 12.150 = € 1.500
  • formule = deel : geheel x 100
  •     € 1.500 ÷ € 12.150 × 100 = 12,3%

Slide 23 - Slide

Start maken met 2.3
vraag 2 - 11
Let op: veel rekenwerk! 

Zelfstandig. 
Lees de leerteksten
Gebruik de groene rekenstukken

Vraag hulp waar nodig!

Slide 24 - Slide

geld lenen
(blz 50 en 51)
  • leenmotieven
  • redenen om te lenen

  • kredietkosten
  • kosten van de lening, alles wat je meer terugbetaalt dan het geleende bedrag

  • soorten leningen
  • persoonlijke lening -> vast bedrag, vaste looptijd, vaste rente
  • doorlopend krediet -> mag tussendoor bijlenen, of extra aflossen, rente variabel
  • salariskrediet -> rood staan op je bankrekening (bedrag is afhankelijk van je salaris

Slide 25 - Slide

lenen bij een leverancier
(blz 52)
  • koop op afbetaling
  • je betaalt je aankoop in termijnen, met rente

  • (private) lease
  • lenen van bijv. een auto, paard, fiets, etc. tegen een vast bedrag. Onderhoud zit erbij in. 


  • maken: opgave 2 t/m 11
  • Veel rekenwerk. Vraag hulp waar nodig. 

Slide 26 - Slide

Welkom bij economie
- boek, schrift, rekenmachine en pen op tafel
- telefoon uit zicht

Slide 27 - Slide

planning
  • herhalen theorie 2.3
  • 2.3 nakijken
  • 2.4 maken
  • D-toets maken (online - iPad)

Slide 28 - Slide

theorie par. 2.3 herhalen:
geld lenen (blz 50 en 51)
  • leenmotieven
  • redenen om te lenen

  • kredietkosten
  • kosten van de lening, alles wat je meer terugbetaalt dan het geleende bedrag

  • soorten leningen
  • persoonlijke lening -> vast bedrag, vaste looptijd, vaste rente
  • doorlopend krediet -> mag tussendoor bijlenen, of extra aflossen, rente variabel
  • salariskrediet -> rood staan op je bankrekening (bedrag is afhankelijk van je salaris

Slide 29 - Slide

lenen bij een leverancier
(blz 52)
  • koop op afbetaling
  • je betaalt je aankoop in termijnen, met rente

  • (private) lease
  • lenen van bijv. een auto, paard, fiets, etc. tegen een vast bedrag. Onderhoud zit erbij in. 


  • maken: opgave 2 t/m 11
  • Veel rekenwerk. Vraag hulp waar nodig. 

Slide 30 - Slide

Nakijken 2.3
(blz. 50 t/m 54)
  • 2. 3 en 4
  • 3. Iedere lening moet je terugbetalen. Wanneer je dat niet doet, worden je schulden steeds hoger. Als je schulden te veel oplopen, kan een rechter beslag laten leggen op je spullen. 
  • 4. Jelle is nog lang bezig met terugbetalen van zijn lening nadat zijn vakantiereis voorbij is. 
  • 5 a. De banken zien of je betalingsachterstand hebt en hoeveel leningen je hebt. Ze kunnen zo het risico inschatten als ze jou geld uitlenen. Als ze denken dat je het geleende bedrag niet terug kunt betalen, geven ze je geen lening.
  • b. Als je al moeite hebt met het terugbetalen van eerdere leningen beschermt het BKR je, zodat je niet nog meer leningen aangaat en daardoor nog dieper in de schulden komt.
   

Slide 31 - Slide

Nakijken 2.3
(blz. 50 t/m 54)
  • 6. a Rente en aflossing.
  •  b 24 × € 368 = € 8.832
  •   € 8.832 – € 7.500 = € 1.332
  •  c formule voor percentage berekenen = deel : geheel x 100
  • € 1.332 ÷ € 7.500 × 100% = 17,8%

  • 7. a Looptijd drie jaar: € 462,96 × 36 – € 15.000 = € 1.666,56
  •   Looptijd vijf jaar:€ 296,82 × 60 – € 15.000 = € 2.809,20
  •   Het verschil is € 2.809,20 – € 1.666,56 = € 1.142,64
  •  b De lening met de kortste looptijd, want dan ben je goedkoper uit
  • of... de lening met de langste looptijd, want dan heb je meer tijd om het af te lossen

Slide 32 - Slide

Nakijken 2.3
(blz. 50 t/m 54)
8. een persoonlijke lening
9 a.  € 200         b. Rente: 0,0052 × € 10.000 = € 52     
c. Aflossing: € 200 – € 52 = € 148        d. Schuld na 1 maand: € 10.000 – € 148 = € 9.852

10 a Omdat ze beide bestemd zijn voor de aankoop van een consumptiegoed.
 b Private lease, je wordt geen eigenaar

11a. Je betaalt in 60 maanden 60 × € 499 = € 29.940. Dat is veel minder dan de nieuwprijs van de auto. Bij een koop op afbetaling betaal je in totaal juist meer dan de nieuwprijs.
 b Voordeel: Je kunt een nieuwe auto rijden voor een bedrag per maand waarin alle kosten zoals onderhoud, belasting en reparaties zijn verwerkt.
  Nadeel: Je wordt geen eigenaar van de auto.


Slide 33 - Slide

2.4 Geld moet rollen
lesdoelen
- Je kunt de geldfuncties herkennen en beschrijven
- Je kunt uitleggen hoe banken bemiddelen bij vraag naar en aanbod van geld
- Je kunt uitleggen wat de hoogte van de rente bepaalt
- Je kunt uitleggen hoe banken geld verdienen

Slide 34 - Slide

Geldfuncties & saldo
blz. 54
  • drie functies van geld
  • ruilmiddel      spaarmiddel      rekenmiddel

  • chartaal geld     contant geld

  • giraal geld    geld op de bankrekening / elektronisch betalen

  • debetsaldo     rood staan, in de min

  • creditsaldo    in de plus, je hebt geld op je rekening

Slide 35 - Slide

Maken 1 tm 5
  • 1. a Bijvoorbeeld: Het is sneller, makkelijker, hygiënischer.
  •  b. minder kans op corona, geen handcontact
  •  c. 0,17 × 750 miljoen = 17,5 miljoen transacties

  • 2 Rekenmiddel. Het bedrag geeft aan wat de (herstel)waarde van de schade is.

  • 3 a geld storten bij de bank, kosten om het geld veilig te bewaren (in een kluis), voor het tellen en controleren van het geld in de kassa.
  • b gaat sneller, is veiliger (minder geld in kas)






Slide 36 - Slide

Nakijken
  • 4.  -€ 20 + € 260 – € 100 – € 7,50 – € 50 = € 82,50 credit

  • 5. De totale uitgaven zijn € 120,50 + € 90,00 + € 4,75 + € 9,20 = € 224,45.
  •  De ontvangsten zijn € 74,96.
  • Het vorige saldo was € 2.452,20 + € 224,45 – € 74,96 = € 2.601,69 credit.


Slide 37 - Slide

Planning vandaag 
- 2.4 afmaken ( vraag 7 t/m 12)
- 2.4 nakijken
- oefentoets maken en bespreken

Slide 38 - Slide

Wat doen banken? & Wat doet de rente?
blz. 56 en 57
  • taak banken
  • bemiddelen tussen vraag naar en aanbod van banken

  • rente = de prijs van geld

  • ECB = Europese Centrale Bank


  • Maken: vraag 7 t/m 12



Slide 39 - Slide

nakijken vraag 7 t/m 12
  • 7. producten - loon - sparen - aanbod - rente - lenen - vraag

  • 8.  

Slide 40 - Slide

nakijken
  • 9a. bij het lenen voor een consumptiegoed, want daarbij is er geen onderpand
  • b. bij het lenen voor een consumptiegoed, omdat de bank daar meer risico loopt

  • 10. de 2e en de 4e. 

  • 11. lagere      -     hogere

  • 12. Met een hoger rentepercentage lokt de Europabank klanten

Slide 41 - Slide

2.4 Geld moet rollen
lesdoelen
- Je kunt de geldfuncties herkennen en beschrijven
- Je kunt uitleggen hoe banken bemiddelen bij vraag naar en aanbod van geld
- Je kunt uitleggen wat de hoogte van de rente bepaalt
- Je kunt uitleggen hoe banken geld verdienen

Slide 42 - Slide

Oefentoets
- gebruik je Ipad
- ga via Magister naar 'leermiddelen' en klik op ec
- Klik op '2 Geld Genoeg' in het linkermenu
- rechts onder de afbeelding van het boek staat 'oefentoets'

Slide 43 - Slide