A1B Formuleren H3

timer
10:00
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

timer
10:00

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Ik kan/weet:
  • signaalwoorden gebruiken om verbanden tussen zinnen aan te geven.

Slide 2 - Slide

Programma van vandaag

Voorlezen
Komende les
Huiswerk bespreken
Maken opdrachten

signaalwoorden gebruiken om verbanden tussen zinnen aan te geven.
Je kunt signaalwoorden gebruiken om verbanden tussen zinnen aan te geven.


Slide 3 - Slide

Verbanden
Zinnen en alinea's staan niet zomaar achter elkaar. Vaak is er een verband binnen zinnen en/of tussen de zinnen en/of alinea's. 

Verband binnen/tussen zinnen = zinsverband
Verband tussen alinea's = alineaverband 

Slide 4 - Slide

Hoe herken je verbanden tussen zinnen?
  1. Let op de signaalwoorden als je een tekst leest! Deze signaalwoorden zeggen: Let op! Er komt nu een verband aan.
  2. Lees het stukje tekst goed. Onderstreep de signaalwoorden.
  3. Bedenk steeds: bij welk verband hoort het signaalwoord. Welk verband kan het zijn?
  4. Lees de zinnen in de tekst nog een keer. Bedenk of het verband klopt.

Slide 5 - Slide

SIGNAALWOORDEN

Aan een

signaalwoord herken je met welk tekstverband of tekststructuur je te maken hebt.

Lees nu de theorie op blz. 96 nog een keer goed door

Slide 6 - Slide

Vul het verband tussen de twee zinnen of de twee delen van de zin in. Zet daaronder het signaalwoord waaraan je dat verband herkent.
1.  In de zomervakantie zwem ik vrijwel elke dag. Ook ga ik vaak surfen.

Tekstverband = ?
Signaalwoord = ?

Slide 7 - Slide

Zelfstandig werken
Maak nu opdrachten 3 en 4
Maak eerst opdracht 3
Start dan met opdracht 4. Schrijf eerst zelf een tekstje en wissel op mijn teken met degene naast je.
Noteer uit elkaars tekst de signaalwoorden.
Schrijf op welk verband deze signaalwoorden aangeven.
Veel succes! Tijd: 20 minuten

Slide 8 - Slide

Afgelopen weken
  • Begrenzen zinnen
  • Verwijzen naar de- en het-woorden

Slide 9 - Slide

Geheugentestje:

Een komma zet je ...

Meerdere antwoorden zijn goed.
A
tussen twee persoonsvormen
B
tussen twee verbindingswoorden
C
tussen twee moeilijke woorden
D
tussen delen van een opsomming

Slide 10 - Quiz

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'boek'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 11 - Quiz

Hoofdletters en leestekens: juist of onjuist?

Mijn beste vriendinnen zijn Nena, Pien, en Milou.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quiz

Deze week

Slide 13 - Slide

Signaalwoorden:
Eerst, daarna, vervolgens horen bij:
A
Opsommend verband
B
Tegenstellend verband
C
Chronologisch verband
D
Toelichtend verband

Slide 14 - Quiz

Welk tekstverband geeft het signaalwoord aan?
Sleep de signaalwoorden naar het goede tekstverband.
opsomming
tegenstelling
voorbeeld / toelichting
echter
maar
ook
zoals
daarnaast
zo

Slide 15 - Drag question

Ik kan signaalwoorden gebruiken om verbanden tussen zinnen aan te geven.
0 = echt (nog) niet / 10 = helemaal wel
010

Slide 16 - Poll

Hoe vind je zelf dat je gewerkt hebt?
A
:)
B
:|
C
:(

Slide 17 - Quiz

Huiswerk
Dinsdag 20-12:
Lezen theorie Formuleren H4 + H6
blz. 122-123 + blz. 182-183
+
maken opdr. 1 en 2 H3 formuleren 
blz. 92-93

Slide 18 - Slide