Arbeids - herhalingsles 2

Herhaling
1 / 24
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhaling

Slide 1 - Slide

Hoe berekenen wij de i/a-ratio?
A
(Actieven / Inactieven)
B
(Inactieven / Actieven)
C
(Actieven / Inactieven) x 100
D
(Inactieven / Actieven) x 100

Slide 2 - Quiz

Wat gebeurt er met de i/a-ratio wanneer de leerplicht wordt verhoogd naar 18 jaar
A
De i/a-ratio stijgt
B
De i/a-ratio daalt
C
De i/a-ratio verandert niet

Slide 3 - Quiz

p/a-ratio = werkzame personen / aantal voltijds arbeidsjaren dat wordt vervuld

Als meer mensen parttime ipv fulltime gaan werken, dan gaat de p/a-ratio
A
Omhoog
B
Omlaag

Slide 4 - Quiz

Als het aantal voltijd banen stijgt dan
A
stijgt de p/a ratio
B
daalt de p/a ratio

Slide 5 - Quiz

wanneer is de bruto participatiegraad gelijk aan de netto participatiegraad
A
nooit
B
als de werkloosheid nul is
C
als meer inactieven actief worden
D
als er geen deeltijdbanen meer zijn

Slide 6 - Quiz

Kies de juiste formule om de koopkracht uitgedrukt in het Reele Indexcijfer (RiC) uit te rekenen
A
RiC = (PiC / NiC) * 100
B
RiC = (NiC / PiC) * 100
C
RiC = (PiC * NiC) / 100
D
RiC = NiC - PiC + 100

Slide 7 - Quiz

Pak je blad met formules erbij

Slide 8 - Slide

formules bij deze les (1)
indexcijfer
verslagjaar/basisjaar * 100%

arbeidsproductiviteit
productie/werkgelegenheid    

evenwichtsloon
Het loon waarbij geldt dat Qa = Qv (evenwicht vraag- en aanbod)








Slide 9 - Slide

formules bij deze les (2)
arbeidsproductiviteitsindex
indexcijfer productie/indexcijfer werkgelegenheid * 100%

loonkosten per product
loonkosten index/arbeidsproductiviteitsindex * 100

indexcijfer loonruimte
indexcijfer arbeidsproductiviteit * prijsindexcijfer

Slide 10 - Slide

Wanneer de inflatie 3% is, verandert het indexcijfer naar 103. Welk indexcijfer verandert?
A
Indexcijfer reële waarde
B
Indexcijfer nominale waarde
C
Prijsindexcijfer

Slide 11 - Quiz

Stel: het indexcijfer van het inkomen is 105 en het indexcijfer van de prijzen is 102. Hoe hoog is dan het indexcijfer van de koopkracht?
A
1,029
B
0,97
C
97,1
D
102,9

Slide 12 - Quiz

Als de arbeidsproductiviteit in verhouding sneller stijgt dan de lonen, zullen de loonkosten per product
A
stijgen
B
dalen
C
gelijk blijven

Slide 13 - Quiz

Een bedrijf produceert 30.000 frikadellen. Er werken 25 mensen in de fabriek en 5 op kantoor. Bereken de arbeidsproductiviteit.
A
1.200
B
750
C
1.000
D
6.000

Slide 14 - Quiz

Hoe vond je deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 15 - Poll

vraag 1: arbeidsproductiviteit
Bij een bedrijf zijn er 100.000 voltijdbanen. Door een reorganisatie moeten er 20.000 banen verdwijnen. De productie verandert niet. 

vraag: met hoeveel procent zal de arbeidsproductiviteit veranderen? Rond af op hele getallen. 

goed antwoord
Er waren 100.000 voltijdbanen. Er moeten er 20.000 verdwijnen. Er blijven dus 80.000 banen over. Die 80.000 banen moeten het werk doen van 100.000 banen. Dus de arbeidsproductiviteit stijgt met 100.000/80.000 = 1,25 dus met 25%. 

Slide 16 - Slide

vraag 2: evenwichtsloon
De vraag naar arbeid is: Qv = -4L + 100
Het aanbod naar arbeid is: Qa = 2L + 40
De vraagfunctie naar arbeid verandert naar Qv = -5L + 68
vraag: met hoeveel procent moet het evenwichtsloon veranderen om het evenwicht tussen vraag en aanbod te behouden? 

goed antwoord
2L + 40 = -5L + 68
7L = 28
L = 4
Dus het loon moet dalen naar 4. Dus de procentuele daling is: (nieuw-oud)/oud = (4-10)/10 * 100% = -60%. 

Slide 17 - Slide

vraag 3: arbeidsproductiviteit
werkgelegenheid in personen stijgt met 5%
productie stijgt met 8%
loonkosten stijgt met 4%
inflatie: 3%

vraag: wat is de arbeidsproductiviteitsindex? Rond af op hele getallen.

goed antwoord
De arbeidsproductiviteitindex = stijging productie/stijging werkgelegenheid = 108/105 * 100% = 102,9
 


Slide 18 - Slide

vraag 4: loonkosten per product
werkgelegenheid in personen stijgt met 5%
productie stijgt met 8%
loonkosten stijgt met 4%
inflatie: 3%

vraag: wat is de procentuele stijging/daling van de loonkosten per product? Rond af op 1 decimaal. 

goed antwoord
loonkosten per product = 
loonkosten index/arbeidsproductiviteitsindex = 104/102,9 * 100 = 101,1, dus een stijging van 1,1%. 

Slide 19 - Slide

vraag 5: loonmatiging
De loonruimte index is de arbeidsproductiviteit * de prijsindex. 

 stelling: bij loonmatiging is er sprake van loondaling. 

goed antwoord
De stelling klopt niet. Bij loonmatiging dalen de lonen minder hard dan de loonruimte toelaat. Dus de lonen kunnen dan wel stijgen alleen niet zoveel als de loonruimte. 

Slide 20 - Slide

vraag 1: werkloosheidspercentage
beroepsbevolking = 5 miljoen
werklozen = 300.000
de beroepsbevolking stijgt met 10%
de werklozen stijgen met 5%
vraag: met hoeveel procentpunten daalt het werkloosheidspercentage? Rond af op twee decimalen. 

goede antwoord:
werkloosheid was: 300.000/5 miljoen * 100% = 6%
werkloosheid wordt: (300000*1,05)/(5000000*1,1) * 100% = 315.000/5.500.000 * 100% = 5,73%
Dus een daling van 6 - 5,73 = -0,27 procentpunten


Slide 21 - Slide

vraag 2: werkloosheid
De BBP (bruto binnenlands product) = 500 miljard
de arbeidsproductiviteit = 50.000
de bezettingsgraad = 90%

vraag: hoe hoog is de werkloosheid in miljoenen arbeidsjaren? 

goede antwoord: 
de werkgelegenheid is 500 miljard/50.000 = 10 miljoen
de bezettingsgraad is 90%




Slide 22 - Slide

vraag 3: loonruimte
Voor 2021 wordt een inflatie verwacht van 3% en een arbeidsproductiviteitsstijging van 2,5%. Bereken de loonruimte. Rond af op twee decimalen. 

goede antwoord:
De formule voor de loonruimte is indexcijfer arbeidsproductiviteit * prijsindexcijfer/100 = (103 * 102,5)/100 = 105,58. De loonruimte is 5,58%(1 punt)




Slide 23 - Slide

vraag 4: werklozen
In Euroland werken 262.500 personen. De arbeidsproductiviteit per jaar bedraagt 25.000 euro. Aan premies en belastingen betaalt iedere werkende 25% van het bruto-inkomen. De potentiële beroepsbevolking bestaat uit 500.000 personen. De bruto participatiegraad is 62,5%. 

Bereken het aantal werklozen. 

goede antwoord
62,5 = X/500.000 x 100% X = 500.000 *0,625 = 312.500. Dus het aantal werklozen is: 312.500 - 262.500 = 50.000. 


Slide 24 - Slide