Formuleren H1 zinnen correct begrenzen

Formuleren
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Formuleren

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Ik kan:
  • zinnen correct begrenzen.

Slide 2 - Slide

Zinnen correct begrenzen
Zinnen beginnen met een hoofdletter en eindigen met een punt. In samengestelde zinnen worden de zinnen meestal van elkaar gescheiden door een komma, een puntkomma of een dubbele punt:

 
  • Wereldrecords kunnen niet steeds opnieuw verbroken worden, want er zit een grens aan de mogelijkheden van het menselijk lichaam.
  • Ik ga graag naar het buitenland op vakantie; ik vind Nederland maar saai.
  • Inwoners van grensgebieden zijn vaak tweetalig: ze communiceren net zo makkelijk in het Duits als in het Nederlands.

Slide 3 - Slide

Je kunt zinnen ook samenvoegen, maar dan moet je een voegwoord gebruiken:
  • De leraar legde de som stap voor stap uit, maar de klas begreep er niets van.
  • Hoewel de leraar de som stap voor stap uitlegde, begreep de klas er niets van.

Slide 4 - Slide

Foutieve begrenzing
Het begrenzen van zinnen kan op twee manieren verkeerd gaan:


Een bijzin die een zinsdeel is in een samengestelde zin, wordt als losse zin geschreven:
*Veel mensen vinden het moeilijk om nee te zeggen. Omdat ze bang zijn een ander te kwetsen.

Twee zelfstandige zinnen (hoofdzinnen) worden ten onrechte samengevoegd:
*Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden verschillende landen door Duitsland bezet, hier kwamen veel mensen tegen in opstand.

Slide 5 - Slide

Zinnen correct begrenzen
Opdracht 1 (blz. 32)
  1. Geef aan of de volgende zinnen juist of onjuist begrensd zijn. Geef bij de onjuiste begrensde zinnen aan wat er veranderd moet worden.
  2. Schrijf je antwoord in je schrift.
  3. De antwoorden staan verderop in deze LessonUp, controleer je eigen werk.

Slide 6 - Slide

1. Sommige landen worden van andere gescheiden door een zee, rivier, bos of gebergte. Zodat er een natuurlijke landsgrens is.

Slide 7 - Slide

2. Nederland wordt in het noorden en westen begrensd door de Noordzee. Het heeft dus aan twee kanten een natuurlijke grens.

Slide 8 - Slide

3. De begrenzing tussen Nederland en Duitsland en België is voor een groot deel kunstmatig, ze berust op afspraken. 

Slide 9 - Slide

4. Kunstmatige grenzen worden vaak aangegeven door middel van grenspalen of grensstenen, hierdoor kun je zien waar de grens ligt.

Slide 10 - Slide

5. Natuurlijke grenzen vormen een betere bescherming tegen indringers, want het kost meer moeite ze te passeren. 

Slide 11 - Slide

6. Sommige landen met kunstmatige grenzen proberen het indringers wel heel moeilijk te maken, dit doen ze bijvoorbeeld door het bouwen van een muur.

Slide 12 - Slide

1. Sommige landen worden van andere gescheiden door een zee, rivier, bos of gebergte. Zodat er een natuurlijke landsgrens is.
onjuist

(er moet na ´gebergte´ een komma i.p.v. een punt geplaatst worden)

Slide 13 - Slide

juist 
2. Nederland wordt in het noorden en westen begrensd door de Noordzee. Het heeft dus aan twee kanten een natuurlijke grens.

Slide 14 - Slide

3. De begrenzing tussen Nederland en Duitsland en België is voor een groot deel kunstmatig, ze berust op afspraken. 
onjuist

(er moet na ´kunstmatig´ een punt i.p.v. een komma geplaatst worden)

Slide 15 - Slide

4. Kunstmatige grenzen worden vaak aangegeven door middel van grenspalen of grensstenen, hierdoor kun je zien waar de grens ligt.
onjuist

 (er moet na ´grensstenen´ een punt i.p.v. een komma geplaatst worden)

Slide 16 - Slide

5. Natuurlijke grenzen vormen een betere bescherming tegen indringers, want het kost meer moeite ze te passeren. 
juist

Slide 17 - Slide

onjuist

(er moet na ´maken´ een punt i.p.v. een komma geplaatst worden)
6. Sommige landen met kunstmatige grenzen proberen het indringers wel heel moeilijk te maken, dit doen ze bijvoorbeeld door het bouwen van een muur.

Slide 18 - Slide

Ik kan nu (samengestelde) zinnen correct begrenzen.
A
Ja.
B
Een beetje.
C
Nee.

Slide 19 - Quiz