Talent grammatica 6.2

Talent grammatica 6.2
Maandag 16 september 
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Talent grammatica 6.2
Maandag 16 september 

Slide 1 - Slide

Planning deze weken 
  • Hoofdstuk 6 grammatica en spelling
  • We starten met grammatica 6.2   

Slide 2 - Slide

Vandaag 
  • Mapje voor Nederlands aanmaken op je laptop 
  • Uitleg programma deze weken
  • Starten met 6.2 (zinsdelen)
  • Zelf aan de slag

Slide 3 - Slide

Wat weet je over zinnen ontleden?

Slide 4 - Mind map

Zinsdeelstrepen
- Zet je tussen de verschillende woordgroepen.
- Zo weet je welke woordgroepen er bij elkaar horen. 
- Hussel de woorden door elkaar. Welke woorden blijven bij elkaar? Welke kan je voor de PV zetten?
Bv. |De kinderen | hebben |met sneeuwballen | gegooid. |

Slide 5 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm?
Hoe vind je het onderwerp?
Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde?
Hoe vind je het lijdend voorwerp?
Wie/wat + PV
Alle werkwoorden in de zin
1.Vraagzin
2. Andere tijd
3. Getalsproef
Wie/wat + O + WWG

Slide 6 - Drag question

Wat is de PV in de zin?
|Hij| heeft |zijn huiswerk | gemaakt|
A
Heeft
B
zijn huiswerk
C
Hij
D
gemaakt

Slide 7 - Quiz

Wat is het O in deze zin?
|Hij | heeft | zijn huiswerk | gemaakt. |

Slide 8 - Open question

Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in de zin (dus ook de persoonsvorm)

O       PV           ?                                  ?         
|Hij | heeft | zijn huiswerk | gemaakt. |

Slide 9 - Slide

Wat is het WWG in deze zin?
|Hij | heeft | zijn huiswerk | gemaakt. |

Slide 10 - Open question

Lijdend voorwerp
Wie/Wat  + wwg + O

O    PV/WWG            ?                    WWG     
|Hij | heeft | zijn huiswerk | gemaakt. |

Slide 11 - Slide

Wat is het LV in de zin?
|Hij | heeft | zijn huiswerk | gemaakt. |

Slide 12 - Open question

Meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling
  • Het meewerkend voorwerp: Ik geef aan mijn oma een bos bloemen. (aan wie of voor wie geef ik iets)
  • De bijwoordelijke bepaling: als je alle zinsdelen hebt benoemd en er is nog een woord over dan is dat vaak de bijwoordelijke bepaling. Vaak geeft de bwb een tijd aan. 
    Ik gaf gisteren aan mijn oma een bos bloemen.

Slide 13 - Slide

Maken 6.2 grammatica 

6.2 opdracht 1 en 2

Slide 14 - Slide